Regestenlijst van “de Duffelt” (721-1399).
1. (721 Februari 13 – 722 Februari 12),
Graaf Ebroin schenkt aan de kerk te Rindern in de gouw Duffel, onder beheer van bisschop Willibrord, hoorigen en goederen te Nutterden, Kleverham, Donsbruggen, Meer, Rindern, Millingen en Megen. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, deel I, nr. 31, door Dr. Mr. S. Muller Fz. en Dr. A.C. Bouman.
2. (721 Februari 13 – 722 Februari 12),
Graaf Ebroin schenkt aan de kerk te Rindern tien hoorigen in die plaats met hun bezit. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, deel I, nr. 32, door Dr. Mr. S. Muller Fz. en Dr. A.C. Bouman.
3. 751/2,
Adelhard schenkt der kirche des h. Petrus von Rindern Grundbesitz in Kellen und Viller. “est contructa in pago Dublao in villa que vocatur Rynara”. Rindern, nr. 7, door Friedrich Gorissen.; zelfde regest bij Theodor Ilgen, Quellen zur inneren Geschichte der rheinischen Territorien Herzogtum Kleve, I. Ämter und Gerichte, Zweiter Band, Quellen, Erster Teil, Nr. 1 (1925), echter gedateerd op 752 of 753: Adalard, seine Mutter und seine Frau schenken der Kirche in Rindern im Düffelgau ihre Besitzungen in Kellen und Viller (bei Kessel).
4. 970 Augustus 3,
Keizer Otto I bevestigt de giften te Lienden en Elders (o.a. Elten, Voorthuizen bij Emmerik, Emmerik, Kleverham, De Lymers, Rindern, Renkum, Bingerden, Groesen, Duiven, Lede, Tuil) door graaf Wichman aan het klooster te Elten gedaan. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, deel I, nr. 127, door Dr. Mr. S. Muller Fz. en Dr. A.C. Bouman.
5. 996 December 18,
Keizer Otto III kent, na beslissing der geschillen van Balderik en zijne gemalin Adela met het klooster Elten, aan het klooster o.a. toe: de helft van Lienden, goederen in Nardinkland, de cijns in Salland en de tol op de visscherij in den Ysel, genaamd de Katentol. “Ut autem huius tradicionis donacio firma et inconvulsa permaneat, posterior abbatissa, nomine Lutgarda prelibate Adele maritate quatuor curtes nomine Rynhare (Rindern), Helikanbeli (?), Luithusen (Leut bij Ubbergen), Reclo (?), cum omnibus utensilibus ad ea pertinentibus, in proprium tradendo ad ea recompensabit, quatenus post hoc, sicut prediximus, pacis et amicicie pignus eo permaneat tenacius.” Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, deel I, nr. 146, door Dr. Mr. S. Muller Fz. en Dr. A.C. Bouman.
6. 1096 Mai 6 (Rom),
Papst Alexander II bestätigt dem Kloster Echternach u.a. den Besitz von Rindern (mit Kellen, Millingen und anderen). Rindern, nr. 13, door Friedrich Gorissen.
7. 1122 März 24,
Erzbischof Friedrich I von Köln befreit die Zensualen des Stift Xanten auf der rechten Rheinseite in Mehr, Sulen, Bienen und Warbeyen von dem Besuch der Bogteidinge der Grafen von Cleve und setzt deren sonstige Rechte fest, insbesondere auch hinsichtlich ihrer Abhängigkeit vom Hof Bienen. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 15.
8. 1129 April 10,
Koning Lotharius bevestigt de oorkonde van keizer Otto d.d. 996 December 18, betreffende den twist van Balderik en zijne gemalin Adela met het klooster Elten; waarbij hij met toestemming van de Utrechtsen bisschop, aan de nonnen het recht geeft, om haar eigen abdis te kiezen, het klooster in zijne bezittingen bevestigt, en aan de, in tegenwoordigheid van den Utrechtsen bisschop gewijde, kerk van het klooster jaarlijks twee talenten schenkt, uit zijn cijns te Duisburg. “Ut autem huius traditionis donatio firma et inconvulsa permaneat, posterior abbatissa nomina Ludgarda, praelibatae Adelae maritatae, quatuor curtes, nomine Rynhare (Rindern), Helibanbecke (?), Lynehusen (in de vooroorkonde Luithusen, wat aldaar verklaard wordt als Leut bij Ubbergen), Freckloo (?) cum omnibus utensilibus ad ea loca pertinentibus in proprium tradendo recompensavit, quatenus post hoc, sicut praedictum est, pacis et amicitiae pignus eo permaneat tenacius.” Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, deel I, nr. 326, door Dr. Mr. S. Muller Fz. en Dr. A.C. Bouman.
9. 1147,
Schutzbrief des Paptes Eugen III für Echternach. “Rinera cum ecclesia et appendiciis suis Kennele, Millinga, Tremethe, Reple”. Rindern, nr. 14, door Friedrich Gorissen.
10. 1161 Juni 9 (Cremona),
Papst Victor IV bestätigt auf Bitten des Kaisers Friedrich I die Besitzungen des Klosters Echternach (u.a. in Rindern). “Rindern cum ecclesia et appendiciis suis Kennele, Millingen, Thremethe, Reple”. Rindern, nr. 16, door Friedrich Gorissen.
11. tussen 1167-1174,
Philips aartsbisschop van Keulen, neemt in zijne bescherming de plaats Bedebur, door Arnold, graaf van Kleef, opgedragen aan de maagd Maria en waar voor zijne ziel een eeuwige dienst zou zijn, met de goederen in Hasselt, Rijswijk, Brienen, Kellen, Millingen en Druten. Het hoogadelijk, vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne juffers (1879), regestnr. 4, door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet.
12. 1174,
Ernestus, deken, en het kapittel van de Martinuskerk in Seflica (Zyfflich) oorkonden, dat zij een jarenlang geschil met het klooster Berna aldus hebben beslecht, dat zij, op verzoek van Godefridus, bisschop van Traiectum, de achterstallige cijns van hun hoeve (“mansus”) in Gala (Gaal) hebben kwijtgescholden, waarna het voortaan op S. Petrus-ad-Cathedram een cijns van 5 schelling zal betalen. Regestenboek van het archief van de abdij van Berne, deel 1 (1134-1400), regestnr. 4 door H. van Bavel.
13. 1189 (Anno 1189, regnantibus imperatore Fretherico et filio suo rege Henrico, Philippo archiepiscope presidente),
Geerhardus, proost van Seflica, oorkondt, dat Everardus, abt van Berna, een hoeve in Lothe (Leuth) geruild heeft met een hoeve van de kerk van Seflica, die de uithof (van Berna) in Gala (Gaal) van zijn kerk in cijns had, en met een andere hoeve, die het convent (van Berna) te Mersberge in cijns had. Oorpsr. I. E. 1. Met het zegel van het kapittel van Zyfflich. Regestenboek van het archief van de abdij van Berne, deel 1 (1134-1400), regestnr. 7 door H. van Bavel.
14. 1203,
Propst Gerhard bekundet, dass Florenz von Winsen und dessen Frau, die zwei Töchter im Kloster Bedburg einkleiden lassen, zu deren Unterhalt dem Kloster ihren Anteil am Patronate zu Kekerdom und an der anstossenden Insel übertragen haben, sowie demnächst auch die Edelherren Otto und Alard von Büren ihr Eigentumteil an derselben Insel käuflich und ihr Patronatsrecht zu Kekerdom unentgeltlich, um ihre und ihrer Verwandten Ausschreitungen gutzumachen, dazu abgetreten haben. ….Presens testamentum imaginis nostre signaculo confirmatum tradidimus presentibus his: domno Herimanno Cappenbergensi abbata, Frederico decano, Theoderico Seblicensi decano, magistro Henrico, Herimanno de Berke, H(enr)ico de Nubag, magistro Iohanne, Godefrido cantore, Godefrido de Alphem, Gerardo Albo, Bernardo, Henrico Grentfrat, Gerardo de Lo, Martino et ceteris canonicis Xanctensis ecclesie. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 57 en bij Het hoogadelijk, vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne juffers (1879), regestnr. 9, door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet.
15. 1211 Maart 23,
Paus Innocentius III bevestigt het klooster (Bedburg) in het bezit der curtes te Brienen, Herwelsen, Millingen, Stockum, Doornik en Rehne, boschland bij het klooster, eene gift van de graven van Kleef en van Gelre, en der kerk van Kekerdom canonice verkregen. Het hoogadelijk, vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne juffers (1879), regestnr. 13, door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet.
16. (1212),
Der Dechant und das Stift St. Quentin (Frankreich) ersuchen den Grafen von Geldern, das Stift Xanten in seinem Besitze und den Gerechtsamen der angekauften Güter zu Rinderen zu schützen. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 62.
17. 1212 (13) März 21,
Dekan und Kapitel von St. Quentin (Frankreich) teilen dem Schultheissen G. zu Rindern, den pensionarii der Güter in Rindern, Mehr, Spaldorp, Donsbrüggen, Deest, Hüthum und den anderen an zu den Gütern in Rindern gehörigen Orten sowie den Wachszinsigen dieser Güter mit, dass sie ihre Güter zu Rindern dem Stift Xanten verkauft haben, und fordern sie auf, das, wozu sie ihnen an Recht und Gehorsam verpflichtet waren, dem Stift Xanten zu leisten. Emmericher Urkundenbuch 828 bis 1355, von Ulrike Spengler-Reffgen. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 63.
18. 1213,
Der Dechant von St. Quentin fordert den Schultheiss zu Rindern auf, der Kirche von Xanten den gebührenden Gehorsam zu leisten.”..et omnibus pensionariis bonorum quondam sancti in Rinare, Mere, Spaldhorpe, dugesbrugge, Dhist, Hukehim, ..”. Rindern, nr. 20, door Friedrich Gorissen.
19. 1213,
Nachdem Florenz von Winsen und Otto und Alardus von Büren das Patronatsrecht über die Kirche von Kekerdom an das Kloster von Bedburg gegeben haben, schenkt das Kapitel von Xanten ihm die Altareinkünfte. ..presentia testium subscriptorum: Theodericus comes Clivensis, Bernardus decanus Xanctensis, Iohannes scolasticus, Herimannus subdecanus, Henricus de Hubach, Theodericus cantor, Gerardus custos, Henricus, Godefridus de Alphem, Gerardus de Lo, Clemens et alii quam plures. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 65 en bij Het hoogadelijk, vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne juffers (1879), regestnr. 15, door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet.
20. 1223 Juli,
Erzbischof Engelbert von Köln belehnt den Grafen Dietrich von Kleve zur weiteren Festigung ihrer Verbindung mit dessen Allod in Wyler, das der Graf ihm aufgetragen hat, und dem Berg Mergelpe mit der Erlaubnis, dort eine Burg zu errichten, die Offenhaus der Kölner Kirche sein soll. Das Kopiar der Grafen von Kleve (Klever Archiv 6), nr. 5, door Wolf-Rüdiger Schleidgen.
21. 1227,
Graf Dietrich von Kleve und das Stift Zyfflich kommen überein, ein Waldstück, das sie gemeinsam besitzen, anteilmässig abmessen zu lassen, damit jeder seinen Teil zu eigen hat und als Neubruch oder Wald nutzen kann. Das Kopiar der Grafen von Kleve (Klever Archiv 6), nr. 7, door Wolf-Rüdiger Schleidgen.
22. 1231,
Hendrik Vak verkoopt aan het klooster (Bedburg) een gedeelte van het eiland Kekerdom, over de aanwassen waarvan verschillen ontstaan waren, get. Hermanno, decano de Wischele, Stephano de Biemene, Henrico de Pannarden, Theoderico de Vonderen et aliis quampluribus (in de oorkonde worden ook genoemd: Theodericus en Cristianus de Polewic). Het hoogadelijk, vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne juffers (1879), regestnr. 22, door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet.
23. 1238 (39) Januar 25,
Die Abtei Brauweiler verkauft ihre Güter zu Rindern an das Stift Xanten. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 127.
24. 1238 (39) Januar 25,
Konrad von Hochstaden, Elekt von Köln, genehmigt den von der Abtei Brauweiler an das Stift Xanten geschehenen Verkauf ihrer Güter zu Rindern. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 128.
25. 1242,
Propst Wilhelm und das Kapitel zu Bethlehem bekunden, dass sie dem villicus des Hofes zu Rindern jährlich eine Rente zahlen. . Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 137.
26. 1265 April 12,
Graf Dietrich von Kleve restituiert dem Stift Zyfflich den halben Zyfflicher Wald und den halben Sumpf bei Garmensele unter Vorbehalt seiner Vogteirechte. Das Kopiar der Grafen von Kleve (Klever Archiv 6), nr. 39, door Wolf-Rüdiger Schleidgen.
27. 1265 April 12,
Dekan Ludolf und das Kapitel von Zyfflich verpflichten sich, die ihnen vom Grafen Dietrich von Kleve restituierten Güter (s. Nr. 39) nicht ohne Zustimmung des Grafen zu veräusseren. Das Kopiar der Grafen von Kleve (Klever Archiv 6), nr. 40, door Wolf-Rüdiger Schleidgen.
28. 1277 Mai 30,
Graf Dietrich von Kleve gibt dem Stift Zyfflich den halben Wald bei Zyfflich gen. Zyfflicher Busch zurück und gewährt dem Stift Fischereirechte im Wylermeer. Das Kopiar der Grafen von Kleve (Klever Archiv 6), nr. 64, door Wolf-Rüdiger Schleidgen.
29. 1297,
Accorts copie tusschen Derick Grave van Cleve ende Dec. en Capitul, waerbij dito Graef, Dec. en Capitul, waerbij dito Graef, Dec. en Capit. vriegeeft dat sie onghehidert met packnetten ende vischkorven na hun believen in Wijlre Mehr moghen visschen; dat. 1297, op Vigilie van Paeschen. . Vischerije in Wijlre, II nr. V. Hauptstaatsarchiv Düsseldorf, Stift Kranenburg-Zyfflich, Repertorien und Handschriften, Getypte versie in de Bibliotheek van het Gelders archief.
30. 1299 October 19,
Vor dem Richter in Zyfflich verkauft Heinrich von Malden dem Scholastikus von Zyfflich eine Rente von 1 Pfund aus Gütern in Germenseel.
Literae iudicis Zefflicensis sigillatae, quibus Henricus de Malden et eius uxor in Germezeel vendiderunt Henrico de Noviomago scholastico Zefflicensi in domo, area, attinentiis ac coeteris bonis suis in Germezeel unam libram annui census bonorum denariorum legalium Martini hyemalis persolvendam sub certis poenis. Tenor est: Unlversis presentia visuris ac audituris Jordanus de Wylre iudex etc. Datum in crastino Luce anno domini M. CC. Nongentesimo (!) nono. Stift Zyfflich, Rep. u. Hs. Nr. 1. Regest aus dem Ende des 17. Jhs. unter Lit. B. “nongentesimo” ist für “nonagesimo” verschrieben. Theodor Ilgen, Quellen zur inneren Geschichte der rheinischen Territorien Herzogtum Kleve, I. Ämter und Gerichte, Zweiter Band, Quellen, Erster Teil, Nr. 26 (1925).
31. ca. 1300,
Verzeichnis des Dekantes Xanten. “Hec sunt ecclesie in archidiaconatu Xanctensi que solvunt in anno byssextili procurationes et peticiones. In decanatu Xanctensi sunt ecclesie que subscribuntur constitute: Item ecclesia de Keykerthem procuracio 6 sol. – Item ecclesia de Millingen proc. 1 mr. – Item Bimmen proc. 4 sol. – Item Mere in Duflia proc. 8 sol. – Item Nele proc. 1 mr. – Item Dufvlerda proc. 6 sol. – Item Rynaren proc. 1 mr. pet. sol.”. Rindern, nr. 31b, door Friedrich Gorissen.
32. 1300 Mei 26,
Gerard van Oije verklaart dat, ten overstaan van hem en zijne leenmannen, Everard Hoek (“Everardus dictus Hoecke, de Nyele, quondam filius Iohannis de Lente”) aan hem heeft overgegeven 12 iugera, Hollandsche maat, liggende in Heijntghe menghe in Niel (“inter terram Gerardi dicti Kebbe, de Lente, ex una parte, et inter terram Yde et Elyzabet, quondam filiarum Henrici dicti Vos”) aan den weg van daar naar Keken en de waterleiding van daar naar Selem, waarna hij dien grond aan het klooster opdraagt. Acta sunt apud castrum nostrum de Oije hec singula permissa et presentibus nostris feodalibus, videlicet Iohanne de Luttellenhoven et Iohanne dicti Scodemouwe, de Nyele. Het hoogadelijk, vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne juffers (1879), regestnr. 46, door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet.
33. 1305,
H. Diderik v. Biland belehnt mit dem Zehnten zu Düffelward. Rindern, nr. 32a, door Friedrich Gorissen (naar Archiv Bergh inv. 3231).
34. 1307 November 4,
Dydric, heer van Bylant, en zijn vrouw Sophya beleenen hun broeder heer Otte van Bylant, ridder, met 307 malderzaad land te Hobergh in het kerspel Millinghen, met de helft van den tiend, 3 hofsteden aldaar en een straat van Hobergh naar Millinghen benevens met het goed Waerbroec en 6 morgen land daarbij in de Batue, dezen met 30 pond in de gruit te Zutphaen aanbestorven van zijn vader heer Willaem Dous en zijn moeder vrouw Mechteld en zijn broeder Steven, kannunik te Embric. Gescreven ende ghegeven dies naesten Satersdaghes na alre Ghoets heyligen dach in den jaer ons Heren duzent driehondert ende seven. a. Oorspr. (inv. nr. 3286), met het zegel van den oorkonder in bruine was; dat van zijn vrouw is verloren. B. Afschrift eind 14de eeuw (inv. nr. 3286). C. Afschrift begin 15de eeuw (inv. nr. 3286). N.B. In dorso van no. 2 staat: Copia van den leenguden, die heer Otte van Byland holden solde van der herscap van Byland; ind wat dairuut verbistert is, dat mach dairynne vynden. Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 39.
35. 1316 Februari 2,
Rudolf Piek, Bruno Arnold’szoon, Gerard Momme, zijn broeder Bertha, weduwe Piek, Margaretha en Gesella, puellae, dragen ten overstaan van Ricold van Lent, richter van den graaf van Gelre in de Duffel, aan Albert Bole, ten behoeve van het klooster (Bedburg) op, eene tins in het goed Op den Bosch, in de parochie Mere.
Universis presentia visuris vel audituris. Nos Ricoldus de Lent iudex iuratus Dufflie constitutus ab illustri viro domino Reynoldo Comite gelrie salutem et cognoscere veritatem, Noverint universi quod propter hoc, in nostra presentia tamquam in figura iudicii constituti Rudolphus dictus Pieck, Bruno filius Arnoldi, Gerardus dictus Momme frater suus, Berta relicta Piecks, Margareta et Gisella puelle cum mundiburno ab eis electo et simliter sibi dato censum in bonis dictis Opdenbosch, sitis in parochia de Mere et …. Dominium proprietatis et utilis, quod ad ipsos spectare dinoscebatur in manus nostras ad proprietatem, usumfructum siue usum Alberti dicti Bole, nomine priorisse et conuentus sancte Marie in Bedebur effestucando resignauerunt pro certa pecunie quantitate …. et persoluta et nos dicta bona dicto Alberto tradidimus ita quod dictante sententia hominum iudiciariorum dicti Rudolphus Pyck, Bruno filius Arnoldi, Gerardus dictus Momme, Berta dicta Pyck, Margareta et Gisella nichil iuris sibi retinuerunt in eisdem, presentibus hominibus iudiciariis videlicet Stephano de Angheren milite, Theoderico dicto Deus, Borghardo de Haelt, Henrico de Nyle, Borrone dicto Zasse, Theoderico dicto de cleue, Johanne de Grosen, Johanne dicto Zomer, Rutghero filio Leyte, Bernero filio Henrici, Francone Verstenenbergh sone et aliis quam pluribus fidedignis. In cujus rei testimonium ad petitionem utriusque partis nostrum sigillum duximus presentibus apponendum. Datum et actum anno domini M CCC decimo sexto Sabbatho post Agathe virginis et martiris.
Het hoogadelijk, vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne juffers (1879), regestnr. 56, door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet en bij A. Fahne, Urkundenbuch des Geslechts Momm oder Mumm, pag. 24-26, die als bron noemt: “Aus Spaen’s Samml. Bd. 174, S. 140, daar gedateerd op 7 februari 1316”.
36. 1316 Februari 2,
Albert Bole vermaakt ten overstaan van Ricold van Lent, rechter van den graaf van Gelre in de Duffel, ten gerechte zittende te Leuth, aan het klooster (Bedburg), ten behoeve van de tafel, het goed Op den Bosch in Mere (“cum omnibus suis attinentiis et censum dictorum bonorum, quos emit erga Rudolphum dictum Pijck, Brunold Nonen, filium Arnoldi, Gerardum dictum Momme, fratrem suum, Bertam, relictam Pijcks, Margaretham et Gisellam puellas”). Presentibus discretis viris Theoderico dicto Deus, Borghardo de Haelt, fratribus, Henrico de Nyle, Borrone dicto Zasse.
Universis presentia visuris et audituris, Nos Ricoldus de Lent judex juratus Duflie constitutus ab illustri viro domino Reynoldo Comite gelrie salutem et cognoscere veritatem. Noverint universi quod nobis sedente pro tribunali in Loeth assumptoque nobis venerabili viro domino decano ecclesie Zeflicensis et discreto viro domino Stephano de Angheren comparuit coram nobis tamquam in figura iudicii Albertus dictus Bole libera sua voluntate mentis sue compos et corpore sanus bona sua dicta optenbosch, sita in parochia de mere cum omnibus suis attinentiis et censum dictorum bonorum quos emit erga Rudolphum dictum Pyck Brunonem Momme filium Arnoldi, Gerardum dictum Momme fratrem suum, Bertram relictam Pychs margaretam et gisellam puellas, post obitum suum dedit et tribuit pro remedio anime sue priorisse et conventni Sancte Marie in Bedbure tali conditione ut distribuant in refectorio secundum degentium in dicto coenobio necessitatem, pro ut eis visum fuerit expedire, presentibus discretis viris Theoderico dictus Deus, Borgharde de Haelt fratibus, Henrico de Nyle, Borrone dicto Zasse et aliis quampluribus fide dignis. In cuius rei testimonium nostrum sigillum duximus presentibus una cum sigillis nobis assumptorum videlicet Venerabilis decani Zeflicensis et domini Stehphani predictorum apponendum. Rogamus simul cum Alberto dicto Bole, illustres Viros dominos dominum Theodericum de cleue comitem cleuensem et dominum Theodericum de cleue Comes de Hilkenrode et Theodericus de Eyle nostra sigilla ad petitionem Ricoldi judicis predicti et Alberti dicti Bole predicti presentibus duximus apponenda in testimonium super eo. Datum anno domini M CCC decimo sexto sabbatho post Agathe virginis et Marty.
Het hoogadelijk, vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne juffers (1879), regestnr. 57, door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet en bij A. Fahne, Urkundenbuch des Geslechts Momm oder Mumm, pag. 26-27, die als bron noemt: “Aus Spaen’s Samml. Bd. 164, S. 139, daar gedateerd op 7 februari 1316”.
37. 1323 Maart 12,
Gerard van Hoorn geeft aan Borghart van Haelt een watergang voor zijn erf de Vogelzang in het kerspel Mere door het broek te Cranenburg. Het hoogadelijk, vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne juffers (1879), regestnr. 64 (noot), door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet.
38. 1330 Jan. 26 (den anderen dach na sint Pauwels dach Convers.),
Graf Dietrich zu Cleve verkauft an Oth genannt Baro van Walberch den Zehnten zu Mehr mit allem Zubehör, ausgenommen das Patronatsrecht (gyfftinge) über die Kirche zu Mehr, für 200 Mark brab. Pfennige, “der vier macken eynen grossum curent aldt ind koenentlick”. Die Wiederlöse wird vereinbart für die gleich Summe, zahlbar in der St. Johanniskirche zu Nymwegen nach 2 Jahren. Falls dies nicht geschicht, soll Oth den Zehnten nach Zütphenschem Lehensrecht “erblich behalten”. Zeugen: die Getreuen Luzo van Honepell, Roloff Haegedorn und Wyer van Monement. Kopiar II 50. Inventar der Urkunden des Archivs von Schloss Diersfordt bei Wesel (INA 5), nr. 18, Carl Wilkes und Rudolf Brandts.
39. 1330 Febr. 6.
Johannes Gysonis und Arnoldus Botonis, Schöffen in Cleve, bekunden, dass vor ihnen Henricus de Donsbruggen dem Ottoni dicto Borre de Valburgh, sororio suo, sein Guthaben (debitum, in quo obligatur sibi comes Clevensis) bei dem Grafen von Cleve und alle litteras, quas habet de predicto comite, übertragen hat und dass er den Grafen gebeten, jenem sein Lehen an dem Zehnten von Mere (Mehr, Kr. Cleve) zu geben. Orig. Siegel ab, ungeordneter Bestand. – Gedr. Scholten, Annalen 50, S. 129. Dr. L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Beiband I: Regierungsbezirk Münster, Heft I: Kreis Borken: fürstliches Archiv in Anholt (1902), nr. 34, pag 10.
40. 1330 Mai 25,
Vor dem Richter in der Düffel und den Gerichtsleuten in Niel verkauft Gerhard gen. Kebbe von Niel dem Propst und Konvent von Bedburg 12 Morgen holländischen Masses im Kirchspiel Niel, um sie zum Erbzins von 4 Mark zurück zu empfangen.
Universis et singulis tam presentibus quam futuris, ad quorum noticiam hec litera pervenerit, ego Henricus dictus van Arnhem iudex in Duflia notifico et declaro, quod constituti propter hoc in mea et hominum iudicialium subscriptorum presentia tamquam in forma iudicii Gerardus dictus Kebbe de Nyele et Aleydis eius conthoralis legitima cum suo mumburno seu tutore postulato, electo et in forma iuris sibi dato professi sunt et recognoverunt, se iusto venditionis titulo pro quadam certa pecunie summa eis tradita soluta ac in parata bona pecunia numerata vendidisse honorabilibus et religiosis personis preposito et conventui monasterii in Bedebur ordinis Premonstratensis duodecim iugera terre arabilis Hollandensis mensure sita in parrochia de Nyele in loco dicto Hengemenge tangencia ab uno latere terram Ide et Elysabeth sororum, filiarum Henrici quondam dicti Vos de Nyele et ab alio latere terram Gerardi dicti Kebben predicti et cum uno fine se extendencia ad communem viam versus Keken, cum alio fine descendencia supra aqueductum, qui vadit versus Zelhem, effestucando, supraportando et libera voluntate renunciando dictis iugeribus terre, prout iuris et consuetudinis est fieri in Duflia, ita quod viri iudiciales sententionando pronuntiaverunt dictos coniuges Gerardum et Aelydim dicte terre venditores nichil iuris sibi in dicta terra penitus reservasse. Ipsam quoque terram tamquam pro puro et libero allodio dicti coniuges vendiderunt preposito et conventui antedictis, promittentes firmam et iustam prestare warandiam dicte terre anno et diebus iustis et precipue contra Gerardum filium Johannis quondam de Leuth nunc absentem, si ipsam, cum presens fuerit sive ad partes redierit, infra annum et dies iuris impetere voluerit vel sua aliquid dixerit interesse. Pro hac warandia facienda et pro omni fuerit, deponendo et penitus complanando, promiserunt antedictus Gerardus venditor terre et Henricus dictus van den Hurtynch tamquam sacwaldi, Jacobus dictus Vos, Wynandus dictus Vos fratres filii Henrici quondam Vos de Nyele, Borchardus dictus van den Huvel et Wilhelmus dictus Scrage tamquam fideiussores coniunctim et indivisim, si in premissis omnibus dictis preposito et conventui defectus fuerit aliqualis, quod ad monitionem prepositi vel conventus vel eorum certi nuntii dabunt et solvent memorato preposito et conventui sexaginta marcas antiquorum Brabantinorum vel pagamentum equebonum aut intrabunt in oppido Clevensi unum honestum hospicium, quod de tribus eis assignatis per prepositum vel eius nuntium elegerint iacendo ibidem in propriis expensis tamquam boni sacwaldi et boni fideiussores, inde non recessuri donec de premissis omnibus conditionibus fuerit prelibatis preposito et conventui satisfactum; et si quisquam dictorum sacwaldorum seu fideiussorum neglexerit intrare iacentiam promissum suum violando seu infrigendo quod absit, ab illo vel ab illis infrigentibus iudex, qui pro tempore in Duflia extiterit, ab unoquoque infringente decem marcas dicte monete expandabit. Principaliter tamen si bona sua ad hoc suffecerint in bonis Gerardi dicti Kebben sepedicti iudex ipsam pecuniam expandabit, quod idem Gerardus suum consacwaldum et suos fideiussorus promisit relevare et indempnes penitus de omnibus hiis servare. Protestor nichilominus ego Henricus dictus van Arnhem iudex predictus, quod honorabilis vir dominus prepositus de Bedebur et conventus sepedicti contulerunt et concesserunt memorato Gerardo Kebben dicta duodecim iugera terre erga eum empta ad perpetuam et hereditariam pensionem videlicet pro quatuor marcis antiquorum Brabantinensium denariorum legalium et usualium seu equipollentis pagamenti singulis annis in festo beati Petri ad Cathedram solvendis et preposito ax conventui absque eorum periculo et gravamine ad claustrum eorum Bedebur libere presentandis. Quod si dictus Gerardus Kebbe facere neglexerit, tunc uno quolibet die incidit penam unius grossi Turonensis. Sed si transacto uno mense post festum beati Petri predicti pensionem et penam non solverit, tunc crastino transacti mensis ipse Gerardus Kebbe et sui heredes ab omni iure dictorum iugerum ceciderunt et prepositus ac conventus de Bedebur possunt postmodum cum dictis bonis suam excercere (!) liberam voluntatem, ipsa quoque terra ad eos libere revertetur et iudex, qui pro tempore in Duflia rexerit iudicium, memoratos prepositum et conventum in possessione libera tuebitur et conservet. Acta sunt hec in Nyele presentibus viris iudicialibus Otthone et Theoderico dictis van den Nijenhave, Machario dicto van der Vryesdunk, Hermanno dicto Hellync et alliis quam pluribus fidedignis et honestis ad hoc vocatis specialiter et rogatis. In horum omnium premissorum robur, memoriam et testimonium sigillum meum requisitus et rogatus a partibus apposui huic scripto. Datum die beati Urbani episcopi et martiris anno domini millesimo tricentesimo tricesimo. Stift Bedburg, Or. An Pgtstr. das Siegel des Richters (klein rund, im Siegelfeld ein halber Reichsadler und eine halbe Lilie, Umschrift: S’ Hinrici de Eele). Das in der Gegend angesessene ritterbürtige Geslecht von Eyl führte ebenfalls eine Lilie im Wappen. Theodor Ilgen, Quellen zur inneren Geschichte der rheinischen Territorien Herzogtum Kleve, I. Ämter und Gerichte, Zweiter Band, Quellen, Erster Teil, Nr. 42 (1925).
41. 1331 September 7 (up unser liver Vrouwen avent Nativ.),
Graf Dietrich von Cleve verkauft an Roloff Haegedorn den Zehnten zu Mehr mit dem Patronatsrecht (vaderlicke recht) über die Kirche daselbst für 400 brabantische Mark, wobei für “1 grosse Turnosy” 4 Pfennige gerechnet werden sollen, und belehnt ihn mit Zehnt und Patronatskirche von Mehr, die für 200 brab. Mark an Henrick van Duynsbruchen (Donsbrughen) versetzt gewesen waren. Roloff Haegedorn hatte die Pfandschaft ausgelöst, indem er für Henrick van Donsbrüggen eine Schuld in Höhe von 200 brab. Mark bei dem Baro von Walberg bezahlte. Mitsiegler: Rutger van Boetzeler, Ritter, und Luzo van Hoinpel. Kopiar II 50*. Inventar der Urkunden des Archivs von Schloss Diersfordt bei Wesel (INA 5), nr. 20, Carl Wilkes und Rudolf Brandts.
42. 1333 Augustus 14,
Everardus de Ulft, Wilhelmus de Ulfft, Jacobus de Ulff, knapen, Johannes de Praest, notaris van Everardus vnd., schenken aan het altaar van St. Johannes baptist en Johannes evangelist in de kerk te Gendringen, de eerste 5 pond kleine penningen ‘s jaars uit zijn allodiale goederen in de buurschap Velthunten, behalve uit het bijbehoorende novaal land Vlutzelhuerne, Wilhelmus 5 pond kleine penningen ‘s jaar uit de goederen in de buurschap Ure, leenroerig aan zijn broeder Everardus, Jacobus 4 pond kleine penningen ‘s jaars uit den tiend te Lachhusen in het kerspel Millingen, bisdom Colonia, leenroerig aan zijn broeder Everardus, en Johannes zekere 3 morgen allodiaal bouwland en 1 morgen bij het novaal land te Oisterwick in genoemd kerspel. Datum anno Domini millesimo tricentesimo tricesimo tercio in vigillia Assumptionis beate Marie virginis gloriose. Afschrift in Inv. no. 3389. N.B. Door dezen was gestoken de brief van 1333 September 22 (reg. no. 74). – In dorso staat: “Her Derick Possen vicarie tot Genderingen, de personali residentia et de missis in Ulft celebrandi”. Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 73.
43. 1335 Maart 17,
Franco de Pomerio en Ida zijne vrouw verkoopen aan het klooster (Bedburg), ten overstaan van Theoderich van Brinen, burggraaf van Nijmegen en richter in de Duffel, een mansum land in de parochie Niel, op Heijnghmeijnghen – de hengemunde – aan de Heerstraat. Het hoogadelijk, vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne juffers (1879), regestnr. 70, door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet.
44. 1338,
De abt en het kapittel der Premonstratenzer orde geeft aan het klooster (Bedburg) verlof het patronaatsrecht der kerk te Kleef te ruilen tegen dat te Meer in Duflia. (archief hoogen Raad van Adel). Het hoogadelijk, vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne juffers (1879), regestnr. 74, door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet.
45. 1338 Mai 21 (die Ascens. Domini),
Graf Dietrich von Cleve gestattet, dass sein Lehensmann Rolandus dictus Haghedorn die Güter, die er von ihm in der Pfarrei Mehr in der Düffel zu Lehen hat, zusammen mit dem Patronatsrecht oder Präsentationsrecht der Kirche von Mehr der Kollegiatkirche in Monrebergh schenkt. Alle übrigen Rechte in Mehr behält sich der Graf für sich und seine Nachfolger aus. Siegler: Dietrich und Roland. Abschrift des 17. Jh’s, Pap.. Inventar der Urkunden des Archivs von Schloss Diersfordt bei Wesel (INA 5), nr. 25, Carl Wilkes und Rudolf Brandts een uitgebreider regest bij F. Gorissen, Urkunden und Regesten des Stiftes Monterberg-Kleve, Band I, nr. 115.
46. 1338 Mai 22 (in crastino ascensionis domini),
Dechant und Kapitel der Kollegiatkirche auf dem Monreberg bekennen, dass ihnen der Ritter Rolandus gen. Haghedorn, Vasall und Getreuer des Grafen Theodericus von Cleve, das Patronatsrecht an der Kirche von Meer in Dufflia in der Diözese von Colonia, welches mit den im dortigen Kirchenspiel gel. Lehensgütern des Grafen verbunden war, geschenkt habe, doch mit Ausschluss aller damit verbundenen Güter, Gefälle und innerhalb des Kirchspiels gelegenen Zehnten, welche dem Rolandus und den Inhabern der Lehensgüter verbleiben. Um mögliche Zweifel auszuschliessen, wird vereinbart, dass im Falle die Gemeinde (terra communis und pascua communis) aufgeteilt wird, von dem Novalzehnten ein Drittel dem Kapitel und zwei Drittel dem Rolandus unds. Nachfolgern zustehen soll, so wie das mit dem alen Zehnten der Fall ist. Siegler: das Kapitel. F. Gorissen, Stift Monterberg-Kleve, regestnr. 116 en bijna identiek regest bij: Inventar der Urkunden des Archivs von Schloss Diersfordt bei Wesel (INA 5), nr. 26, Carl Wilkes und Rudolf Brandts.
47. 1339,
Herr Wyer Momme, Ritter, in der Düffel angesessen. A. Fahne, Urkundenbuch des Geslechts Momm oder Mumm, pag. 35, die als bron noemt: “Aus den Urkunden des Capitels zu Cranenburg bei Spaen”.
48. 1340 Dezember 20,
Wolterus de Wusic, Burggraf zu Nimwegen u. Richter in der Düffel (borchgravius Novimagensis et iudex Duflie), bekundet, zugunsten des Heynricus Zebars auf alle beweglichen und unbeweglichen Güter des Wilhelmus Vogt (advocatus) de Buderich, die in der Düffel gelegen und von diesem bei seinem Tod hinterlassen sind, Arrest gelegt zu haben (arrestasse), und zwar in Höhe von 250 Mark alter brabant. Denare. Anwesend: die Gerichtsleute (iudiciales) Wilhelmus de Haren und Neudo Michelich. – vigilia beati Thome apostoli. Ausf., Perg., lat., mit Sg. (leicht besch.). Die Urkunden des Gräflich von Loëschen Archivs von Schloss Wissen, Regesten, Band I: 1245-1455, Dieter Kastner, regestnr. 38.
49. 1341 Januar 17,
Wolterus de Wusic, Burggraf zu Nimwegen u. Richter in der Düffel (borchgravius Novimagensis et iudex Duflie), bekundet, dass Heynricus de Jamerlo, sein Unterrichter (subiudex) in der Düffel, für den Heynricus Zebars alle beweglichen und unbeweglichen Güter des Willhelmus Vogt (advocatus) de Buderich, die von diesem in der Düffel hinterlassen worden sind, für die Summe von 250 Mark alter brabant. Denare beschlagnahmt hat (arrestavit tertio ad omne ius). Anwesend: die Gerichtsleute (iudiciales) Johannes Scodemuwe und Gerardus Kebbe. – vigilia Prisce sancte virginis. Ausf., Perg., lat., mit Sg. (leicht besch.). Die Urkunden des Gräflich von Loëschen Archivs von Schloss Wissen, Regesten, Band I: 1245-1455, Dieter Kastner, regestnr. 39.
50. 1341 März 11,
Wolterus de Wusic, Burggraf zu Nimwegen u. Richter in der Düffel (borchgravius Novimagensis et iudex Duflie), bekundet, für Heynricus Zebars alle beweglichen und unbeweglichen Güter des Willhelmus Vogt (advocatus) de Buderich, die in der Düffel gelegen und von diesem hinterlassen sind, für 250 Mark alter brabant. Denare beschlagnahmt zu haben (pandasse et warandizasse). Anwesend: die Gerichtsleute (iudiciales) Johannes Scodemuwe, Adam Sohn des Herrn Cristianus de Keken und Theodericus gen. (dictus) C..t[?]. – vigilia beati Gregorii pape. Ausf., Perg. (moderfleckig, Text z.T. abgebättert), lat. mit Sg. Die Urkunden des Gräflich von Loëschen Archivs von Schloss Wissen, Regesten, Band I: 1245-1455, Dieter Kastner, regestnr. 40.
51. 1341 Juni 24,
Vor Wouter van Wusic, Burggraf zu Nimwegen (Nimeghen) u. Richter in der Düffel (Dufel), sowie vor den dortigen Gerichtsleuten verkauft Heynric Zebars an Bruyn van Goghe, Rentmeister des Grafen v. Kleve, alle beweglichen und unbeweglichen Güter (alle guets rurende oft onrurende), die Willem Vogts (des vaychts) van Buderic (†) gehörten und in der Düffel liegen und in die er durch Gerichtsentscheid eingewiesen worden ist (mit rechte in ghededincht is). Der Verkäufer leistet Verzicht und gelobt Währschaft (alse een ghepaynt guet jaer ende dach te weren). Gerichtsleute: Dideric van Benthem, Ritter, Ysebrant van Lent und Wouter Kirscoref. Siegler: der Richter. Uppe zunte Johans dach babtiste. Ausf., Perg. (moderfleckig), mit Sg. Die Urkunden des Gräflich von Loëschen Archivs von Schloss Wissen, Regesten, Band I: 1245-1455, Dieter Kastner, regestnr. 41.
52. 1341 Januar 17 (feria quarta post diem Pontiani martiris),
Wolterus de Wusit borchgravius Novimagensis (Nimwegen) et judex Dufilie (in der Düffel) bekundet, dass vor seinem Gerichte Bela, Frau Theoderici Cloets de Droetboem ihre ganze Erbschaft im kspl. Mere (Mehr, kr. Cleve), die sie von ihrem Vater Jacobus de Velle erhalten, dem Heynrico de Kirchoef behufs des Ritters Rudolfi Hagedaerne übertragen und darauf verzichtet hat; ebenso verzichtet Theodericus Cloet. Presentibus judicialibus….Ysebrando de Lent, Johanne Ancelini de Keken, Gerardo Kebbe. Orig. Siegel; ungeordneter Bestand. Dr. L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Beiband I: Regierungsbezirk Münster, Heft I: Kreis Borken: fürstliches Archiv in Anholt (1902), nr. 45, pag 12.
53. 1342 Juli (o. T.) (Bedber; inder maent July),
Graf Dietrich von Cleve gestattet seinem Rat, dem Ritter Roland Hagedorn, der von ihm das Patronatsrecht (vaderlike recht) über die Kirche zu Mehr in der Düffel samt gewissen “alten” Zehnten besitzt, dass er die Kirche dem Propst von Bedber schenkt und dass sie dem Kloster inkorporiert wird. Ein Drittel des Zehnten bleibt in Rolands Hand. Falls der Kirche irgendwann neue Zehnten zufallen würden, dann solle Roland auch von diesen ein Drittel beziehen. Erster Pfarrer (yrste ingecleyste) nach der Übergabe des Patronatsrechtes ist Werner von Wuringen. Siegler: der Graf, das Kloster und Werner van Wuringen. Kopiar II 51*. .. Inventar der Urkunden des Archivs von Schloss Diersfordt bei Wesel (INA 5), nr. 32, Carl Wilkes und Rudolf Brandts.
54. 1343 Februar 3,
Dietrich von Hoorn, Herr von Kranenburg setzt die Deichrechte des Landes Kranenburg fest und bestimmt, aus welchen Hufen und in welcher Zahl jährlich die Heimraden gewählt werden sollen, die mit dem von ihm bestellten Deichgrafen die Deischschau auszuüben haben.
Gedr. Teschenmacher-Dithmar Ann. Cliviae, cod. Dipl. Nr. 25. Die Vorlage des Druckes oder irgens eine andere handschriftliche Überlieferung des Stückes konnte bisher nicht ermittelt werden. Am 18. Januar 1323 (Sloet, Bedbur OB, Nr. 64) hatte Herr Gerhard von Hoorn den Besitzern des Landes zwischen “Crumfoetshuys en onsen bruec van Cranenburgh” den Anschluss an die Wasserleitung des Kranenburger Bruches gestattet und sie zugleich zur Anlage eines Deiches oberhalb ihrer Ländereien verpflichtet. Zu der Lage der in dem Deichrecht von 1343 genannten Hufen vgl. auch die Urkunden von 1319 und 1328 (Sloet a.a. O. Nr. 59 und 67). Am 18. Juni 1445 (s. unten Nr. 32) wurden die Deichlasten des Klosters Bedburg durch einen Vergleich desselben mit dem Deichgrafen und den Heimraden des Landes Kranenburg aufs neue geregelt. Theodor Ilgen, Quellen zur inneren Geschichte der rheinischen Territorien Herzogtum Kleve, I. Ämter und Gerichte, Zweiter Band, Quellen, Zweiter Teil, Nr. 3 (1925).
55. 1344 Dezember 22,
Arnold Henrikss v. Alpen belehnt mit Hof und Zehnten zu Düffelward. Rindern, nr. 55a, door Friedrich Gorissen (naar Archiv Bergh inv. 3231).
56. 1345 September 17,
Aernt, pastoor van Millingen, oorkondt, dat Heyn Hectar getuigt destijds van zijn meer dan honderdjarigen vader vernomen te hebben, dat van de grens van Hullehusen tot die van Pannerden, binnen den Alden Wael, Millingen is behoorend aan den heer van Bilant en leenroerig aan den graaf van Cleve, en dat Hinric de schoenmaker getuigt, in meer dan 40 jaren nooit te hebben vernomen, dat dit leenroerig was aan den heer van Oy. Gegeven int jaer ons Heren dusent driehondert vivenvierthuch up sunthe Lamberts dach. Oorspr. (Inv. no. 4649); het zegel van den oorkonder is verloren. Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 98.
57. 1346 April 10,
Johann Scodemouwe verkauft an Walram von Wijhe sein freies Erbe im Kirchspiel Niel. – Vgl. 1346 Juli 13. Or.: St. Xanten. – S. an Pergstr. anhängend.
Wy Bertolt van Oy, borgreve van Nymegen, richter in Dufel, tughen, dat vor ons comen is in ghericht ende vor gherichtslude, die hier nae bescreven staen, Jan Scodemouwe ende Alverat sin witlich wijf mit urren mumber ghekaren ende ghegheven mit ordel ende mit rechte ende hebben up ghedraghen Herbren van Zeflic in behoef Walravens van Weyihe ende sinre erfghenam alle eyghen erfs, dat si hebben ligghen in den kirspel van Nyil, ende mede daer up verteghen, soe dat ordel wijsde, dat Jan ende Alverat vorscreven nijt meer tut desen erfve te segghen en hedden, mede soe ghelaeft Jan Scodemouwe alse een sawalt her Didderic Loef van Hulhuzen, Jan van Ulburghen, Loef van der Keldunch, Albrecht Prijsken, Didderic die Wilde, Everat sin broeder, Didderic Hillins soen van Meer alse burghen ghelaven mit samender dit goet vorscreven te weren jaer ende dach alse erscoep rechte is ende al vor commer af te doene, weert sake dat vorcommer niet af ghedaen en werde noch volweert, soe mach Herbren of Walraven vorscreven ur burghen manen of doen manen urren baeden tut Nymegen in een herberghen te leesten, die men hen wijst of doet wijsen, urre ghelike mit enen peerde of ur ghelike enen goeden manne vor hem mit enen peerde te leesten ende nijt uter herberghen te sceiden Herbren oft Walraven en si voldaen ende vol weert alse vorscreven is; oft deser vorscrevenre burghen enich aflivich worde Jan vorscreven solde enen goeden burghe sedten in des doeden burghe stat onder der penen van der leeft. Och ijst vorwarde, weert sake, dat Walraven vorscreven aflivich worde sonder witlich gheboert, soe solde dit vorscreven goet erfven up den alsten broeder, die hi hedde, van sinen vader hern Jan ende sinre moeder vrouwe Lizabet ende aldus van den enen soen up den andren alsoe langhe alse daer een leeft. Ende nae doedde der soen alse vorscreven is, soe salt erfven up die alste docter, ende dus voert vander eenre docter up die ander alsoe langhe alse der een leeft van den vorscreven vader ende moeder. Ende nae doede der vorscrevenre kinder van deser vorscreven vader ende moeder, soe ghae dit vorscreven goet, daer mit rechte gaen sal. Ende Jan Scoedemouwe ghelaeft sin burghen scadeloys te halden alse vanden erfve te weren alse dese brijf helt. Hier waren aver alse gherichte lude Everaet Prijsken, Gerit Kebbe van Lent, Willem Knerre ende anders vele goeder lude. In orkunde des brijfs dat dese dinghe waer sin ende um beden wille van beyden partien soe hebbe wy dit besegelt mit onsen segel. Ghescijt ende ghegheven int jaer ons Hern duzent drie hondert ses ende veertich des manendaghes nae sunthe Ambrosius daghe. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 755.
58. 1346 Juli 13,
Gerhard von Ooij bekundet, dass Johann Scodemouve die von ihm lehnrührigen Länder zu Niel an Walram von Wijhe verkauft habe. – Vgl. 1346 April 10. Or.: St. Xanten. – Siegel des Johann van Wye und Gerhard van Oy an Pergstr. Anhängend, die beiden anderen ab.
Wy Gerit, heer van Oy, ridder, doin cont al den ghenen, die ghenen, die desen brijf sien of horen lesen, dat comen is vor ons ende vor onsse manne, die hier nae bescreven staen, Jan Scodemouwe ende heeft mi upghedraghen ende ghegheven alle goets, dat hi van mi hijlt tut leen, gheleghen in den kirspel tut Nyil, ende mede daer up verteghen, soe dat mijn man wijsde, dat Jan vorscreven nijt meer tut desen vorscreven goede te segghen en hedde. Doe dit ghescijt was, daer gaf ic vorscreven goet Herbren van Zeflic voert vor een eyghen goet in behoef Walravens van Weyihe ende sinre efghenam ende verteygh mede daer up, soe dat mijn manne wijsden, dat ic daer nijt meer aen en hedde in aldusghedanre maniren, weert sake dat Walraven vorscreven aflivich worde sonder witlich gheboert, soe soldt erfven up den alsten broeder, die hi hedde van sinen vader ende van sinre moeder, ende soe, ende soe van den enen broder up den andren te erfven alse langhe, alse der een weer, die van sinen vader heren Jan van Weyihe ende van sinre moder weer, ende of die soen alle aflivich worden sonder witlich gheboert, soe soldt erfven up die alsten docter van den vorscreven vader ende moeder, ende dus voert van eenre suster up die ander, wilch suster dat storve sonder gheboert alsoe langhe alse der een leefde. Ende nae doetde alle der kinder, die her Jan vorscreven ende vrouwe Lizabet sin witlich wijf te samen hedden, soe soldt erfve gaen, daer mit rechte solde gaen. Hier waren aver alse manne her Jan van Weyihe, ridder, die alde, Bertolt van Oy, mijn broeder, Gerit van Oy, mijn neve, Didderic uppen Stal ende anders vele goede lude. Ende bidde minen mannen vorscreven mede, dat si dit mit mi besegellen. Ende wy her Jan van Weyihe, Bertolt van Oy, Gerit van Oy ende Didderic uppen Stal um beden wille des heren van Oy ons heren ende oech dat wi aver deser vorscrevenre vorworde waren, soe hebbe wi dit besegelt mitten heer van Oy onsen heer. Oech eist vorwarde, of der vorscrevenre manne ur segel ghebreke oft mijn in dien dat daer een aen weer, soe solde dese vorscreven brijf gansse ende onghe kanselier sijn. Ghescijt ende ghegheven in jaer ons Hern duzent drie hondert ses ende veertich des Donredaghes up sunte Margariten daghe. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 760.
59. 1346 Oktober 26,
Wilhelm van den Berghe bekundet, dass Johann Scodemouwe an Walram von Wijhe zehn Morgen zu Niel, die von ihm lehnrührig, verkauft habe. Or.: St. Xanten. – Zwei Siegel an Pergst. Anhängend.
Wy Willem van den Berghe, heer van Bilant, end Sophie, jomfrou van Bilant, sin wittelike wief end reicht beddeghenoet, allen luden maken cont ende tughen dat mit desen brive, dat is comen Jan Scodemouwe, ons man, vor ons end vor onse manne, die hier na bescreven staen, en heef upghedraghen in behoef Walravens van Wyie, her Jans soen van Wyie des alden, die tien merghen lants, die hi van ons hielt to lene tot vief merken, gheleghen in Dufel in den kirspel van Niel end daer na up vertheygen, dat onse manne daer wyesden vor reicht, dat Jan vorgemelt aen den tien mergen lants vorscreven en geen reicht meer en hedde noich en behilde. Van welliken tien mergen lants vorscreven wy onsen eyghendom end al reichts, die wy daer aen hebben, Walraven vorscreven hebben ghegeven end gheven end kennen des mit desen brive, dat wy noich ons erven aen den tien merghen lants vorscreven en gheen reicht meer en hebben. Dese dinc sin ghesciet tot Bilant in orconde onser manne Berns, Berns soen van Gent, end Hubert den Toncer. In orconde end waerheit alle der dinc vorscreven so hebbe wy desen brief mit onsen segelen besegelt. Gegeven in jaer ons Heren dusent drihondert ses en vierthuch des Donredaghes na sunthe Severins daich. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 761.
60. 1347 November 15 (des donresdaghes na zunte Martijns dach inden winter),
Vor Didderic van Lent, Burggraf zu Nymeghen und Richter in der Dufel, und vor den Gerichtsleuten erscheinen im Gericht Angnese van Spaldorp, Witwe des Didderic Vaeck, ihre Tochter Lisebet mit ihrem Vormund (momber) Euerd Vaec und die Brüder Wolter, Willem und Johan Vaec, und tragen dem h. Didderic Suelre auf zu Behuf des Dechanten und des gem. Kapitels von Cleue, Haus, Hofstatt und Land, frei eigen Erbe, nämlich: [1] Haus und Hofstatt zu Spaldorp;- [2] ein Stück Land gel. neben gen. Haus und Hofstatt zw. Johan van Benthem und dem Vogt (vaecht) von Stralen;- [3] ein Stück Land gen. die langhevaer, gel. zw. Johan van Benthem und Willem vander Keirken d.j.;- [4] zwei Stücke Land gen. die Weyde und die Henghemenghe, beieinander gel. zw. Der Henghemenghe ehedem des † Hern van Bilant und Johan van Benthem;- [5] ein Stück Land gen. de driuelwech, einenends auf die weyde, anderends auf den Weg;- [6] ein Stück Land gen. den kattenderm, gel. zw. H. Willem vanden Berghe und Johan van Benthem. Das übrige Land liegt zu Loet, nämlich: [7] ein Stück gen. de Cromacker, gel. zw. Land des h. Heinrichs des vaechs van Straelen und des Heinrich van Rodhingen, Bürger zu Nymeghen;- [8] ein Stück Land gen. die Haesen acker, gel. indeer Wijt;- [9] vier Stücke Land gen. die Wenincghen, gel. zw. h. Johan van Loet und Johan van Benthem. – Gerichtsleute: Arnt van Vel, Ysebrant van Lent, Heinrich van Hoeuel, Didderic die Wilde van Meyer u.a. – Siegler: der Richter. F. Gorissen, Stift Monterberg-Kleve, regestnr. 220.
61. 1347 November 15 (des donresdaghes na zunte Martijns dach inden winter),
Reynolt Herzog von Gelre und Graf von Zutphen, gelobt dem h. Didderic Suelre, Priester, zu Behuf des Dechanten und Kapitels von Cleue, Bürgschaft für Angnese van Spaldorp, Witwe des Didderic Vaeck, ihre Tochter Lisebet, Everaet Vaec, und die Brüder Wolter, Willem und Johan Vaec, das verkaufte Haus, Hofstatt und Land, das im Transfixbrief (v. 1347 Nov. 15; 220) beschrieben ist, Jahr und Tag zu sichern. – Siegler: der Herzog. O/Pergament m.d.S. in rotem Wachs, StiA U 108-1, D 1347, Kopiar A fol. 16v, R Litera ducis Gelrensis de warandia boni predicti. F. Gorissen, Stift Monterberg-Kleve, regestnr. 221.
62. 1348 April 25 (op sunte Marcus dach des ewangelisten),
Diderich van Hoerne, herr van Parweys und Cranenborg (Horn, Parwis, Cranenburg) verkauft mit Zustimmung seines Oheims Johans Grafen von Cleve und seiner Mutter dem Gysbrecht van Groesbeke das Gut Zeelem in Duyffel, Kspl. Meer und Nyel, mit der Fischerei in dem sogenannten Zeelemmer Meer und allem sonstigen Zubehör, so wie es sein verstorbener Vater von seinem † Oheim, dem Grafen Diderich van Cleve, bekommen hat und er es von seinem Oheim, dem Grafen Johan von Cleve jetst hat. Gysbrecht soll es als Zütphensches Lehen besitzen, myt enen pont the verheergeweden. Ferner ist ausgemacht, dass wenn der Graf von Cleve das Land von Cranenborg zurückerhalte, so soll Gysbrecht das vorg. Gut von dem Grafen zu Lehen bekommen. Jede spätere Belehnung soll mit Urkunde und Siegel erfolgen über diese Bestimmungen. Zeugen die Lehnsmannen: Gysbrecht herr van Haeps, Eylbrecht von Eyle Ritter, Everart van Oerschaet und Henrich Schardenberg van Heyden. Mitsiegler: Johan Graf van Cleve, seine Mutter Ermgart van Cleve, ehemals Frau van Hurne, und die vorg. Zeugen. Kopie des 15. Jhdts. Handschrift 67 fol. 9. . Dr. L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Beiband I: Regierungsbezirk Münster, Heft I: Kreis Borken: fürstliches Archiv in Anholt (1902), nr. 17, pag 33. en bijna identiek regest bij: Inventar der Urkunden des Archivs von Schloss Diersfordt bei Wesel (INA 5), nr. 39, Carl Wilkes und Rudolf Brandts.
63. 1348 April 26 (des naesten daiges na sunte Marcus dach deis ewangelisten),
Johan Graf van Cleve gelobt mit Zustimmung seines Rats für den Fall, dass er oder seine Erben das Land Cranenborgh zurückerhalten sollten, den Gysbrecht van Groesbeke mit dem ganzen Gute Zeelem in Duyffel, kspl. Meer und Nyel, mit dem zugehörigen Zeelemmer Meer, zu belehnen, im selben Umfange, wie sein † Schwager, der Herr van Hoerne, es von seinem † Bruder, dem Grafen Diderich van Cleve, besass, und zwar zu Zutphenschem Recht. Kopie des 15. Jhdst., Handschrift 67 fol. 10. Dr. L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Beiband I: Regierungsbezirk Münster, Heft I: Kreis Borken: fürstliches Archiv in Anholt (1902), nr. 18, pag 33. en bijna identiek regest bij: Inventar der Urkunden des Archivs von Schloss Diersfordt bei Wesel (INA 5), nr. 40, Carl Wilkes und Rudolf Brandts.
64. 1348 Juli 17,
Vor domicellus Johannes, Graf von Cleue, erklären d. Hillinus de Jamerlo, Kanoniker zu Xancten, d. Conradus notarius der Stadt Cleue, Priester, und Arnoldus Bruneken, Testamentsvollstrecker des d. Johannes de Donsbrugghen, von diesem zu Lebzeiten bestellt: Sie haben die früher den Vakelinghe genannten Gebrüdern gehörenden und in Spalderoch im Kirchspiel Kekerdum gelegenen Güter gekauft, woraus das Kapitel von Kleve eine Rente von 5 Mark bezog. Sie weisen dem Kapitel zusätzlich eine Rente von 1 Mark an zur Präsenz. Davon soll 1/2 Mark am Todestag des Erblassers, der Rest an den vier im Memorienbuch notierten Memorien verteilt werden. Ferner bestimmen sie eine Rente von 18 Mark aus diesen Gütern mit Zustimmung des Grafen zur Stiftung einer Pfründe an der Kollegiatkirche zu Cleue, wozu sie den Kleriker Johannes Frederici Quaden oder – falls dieser vor der Weihe stirbt – seinen Bruder Hermannus Frederici Quaden nominieren. Nach beider Tod hat der Graf das Präsentationsrecht. Der Graf verleiht der Pfründe das Recht der Eichelmast, wie es die älteren Pfründen besitzen. – Zeugen: d. Johannes de Doytinchem, Dechant; d. Theodericus Suelre und d. Godescalcus, Kanoniker zu Kleve; Theodericus de Hessent, Ritter, mit s. Bruder Otto; Henricus Scardenberg. – Siegler: der Graf; Hillinus de Jamerlo; Conradus; Arnoldus Bruneken. – Instrument des Henricus Henrici Domeri de Cleuis, Köln. Kleriker und kaiserl. Notar. – Actum… in cimiterio prope domum d. Godescalci canonici Cleuensis. Rindern, nr. 58, door Friedrich Gorissen en een regest bij dezelfde auteur, Urkunden und Regesten des Stiftes Monterberg-Kleve, nr. 227.
65. 1348 August 8,
Der Richter in der Düffelt bekundet die Űbertragung von 50 Morgen Land im Kirchspiel Niel and das Kapitel von Xanten. Or.: St. Xanten. – S. an Pergstr. anhängend.
Wi Aernt van Velve, richter des hertogen van Gelren in Dueffel, maeken kont ende kenlich allen luden, die desen brief soellen sien of horen lesen, ende tuyghen dat apenbaerlich in desen brieve, dat voer ons komen is int gerichte toe Nyle in Dueffel ende voer gerichtz lude, die hijr nae gescreven staen, Walrave van Wyhe, hern Johans soen van Wyehe des auden ridders, myt synen gekoren mumber als Willam van Puelwich, die oen myt ordel ende myt recht gegheven wart, by rade hern Johans van Wyehe voerscreven sijns vader ende vrouwe Lysen sijnre muder ende heeft op gedragen myt hande ende myt munde vijftigh morghen eygentz lants genuempt aen maethen, die wilneir waren Johans Scoedemuen, gelegen in den kirspel van Nyele voerscreven eersamen luden den…deken ende den gemeynnen…capittel van Xancten myt vorwerden, oft aen den voerscreven vijftich moerghen, die Johans Scodemuen waren voerscreven, aen maethen gebreke, soe sal se Walrave van Wyehe voerscreven van anden syenen erve in den selven kirspel toe Nyel gelike guet vervullen. Dese voergenante vijftich morghen heeft Walrave myt wille sijns mumbers, hern Johans sijns vaders ende vrouwe Lysen sijnre muder voerscreven den…deken ende den gemeynnen…capittel van Xancten voer gegheven ende nae vertiegen ende opgedragen, als voer eyn eyghen erve, alsoe dat vondenisse wijsden der gerichtzlude, want heet dede myt synen gekaren mumber voerscreven ende myt rade ende myt willen hern Johans sijns vaders ende vrouwe Lysen sijnre muder, dat dat erve vorspreken den..deken ende den gemeynnen…capittel vast ende stede is ende Walraven noch sijn erven en gheyn recht daer aen en hebben noch en behauden. Hijr over hebben geweest als gerichtzlude Gerart Kebbe, Borgart Henrichz soen, Henric van den Huvel ende anders veil guder lude. Op dat dit vast ende stede is ende blive, soe heb wy Aernt voerscreven ombe beden der beiden partien desen brief myt onsen segel besegelt. Gegheven int jaer ons Hern dusent driehondert acht ende viertich des vridacht nae Petri ad vincula. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 782.
66. 1348 August 8,
Genannte Bürgen leisten dem Dechant und Kapitel von Xanten Bürgschaft für die denselben von Walram von Wijhe verkauften 50 Morgen Land zu Niel. Or.: St. Xanten. – Dreizehn Siegel an Pergstr. anhängend.
Wy Johan van Weyihe die aude ridder als eyn saecwolt, Willam van Reys, Johan van Hoemoet, Luef van Hulhusen, Didderic vander Straten, riddere, Ude van Mekeren, Gerart Zebarsze, Rulof van der Hautert, Aelbrecht die Ryke, Henric Heynkens soen, Jacob van Sandewich, Henric Scuerman ende Willam van Puelwich, knapen, als gude borghen doen kont allen luden etc. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 783.
67. 1348 August 9,
Wilhelm van Puelwich, Vormund Walrams van Wijhe, bekundet, dass er 50 Pfund Geldes Nymwegener Währung vom Dechant und Kapitel von Xanten für 50 Morgen Land im Kirchspiel Niel erhalten hat für Walram van Wijhe. Or.: St. Xanten. – S. an Pergstr. anhängend.
Ich Willam van Puelwich, gekaren mumber Walraves van Weyihe hern Johans soen van Weyihe des auden ridders, maeken kont end kenlich allen luden, die desen brief sien of horen lesen, dat ich ontfanchen hebbe in orber Walraves voerscreven vijftigh pont suart, payements toe Nyemeghen ghenche end gheve, et pont voer vijf scillinghe gerekent, van eersamen luden den..deken end den ghemeynnen…capittel van Xanten als van den vijftich morgen eygens lantz, die Walrave oen vercocht hefft, gelegen in den kirspel toe Nyle in Dueffel, van wilken vijftich ponden voerscreven, die my wael betaelt sin, ich die voerscreven..deken end gemeynnen..capittel quijt scelde ende laet. In orconde der waerheit soe heb ich Willam desen brief myt mynen segel besegelt. Gegheven int jaer ons Hern dusent driehondert acht en viertich op senthe Laurencius avent. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 784.
68. 1348 August 9,
Johann van Wijhe und Wilhelm van Puelwich bitten den Grafen Johann von Cleve, das aus dem Verkauf von 50 Morgen Land erlöste Geld für Walram van Wijhe vom Dechant und Kapitel von Xanten anzunehmen und zu quittieren. Or.: St. Xanten. – Zwei Siegel an Pergstr. anhängend.
Wy Johan van Weyihe die aude ridder, vader Walraves van Weyihe, end Willam van Puylwich, gekaren mumber des vorscreven Walraves van vijftigh morghen eygens lantz gelegen in den kirspel van Nyle in Duyffel, die vercocht end opgedraghen sijn eersamen luden den..deken end den gemeynen..capittel van Xancten ombe eyn summe van gelde, maken kont end kenlich allen luden, die desen brief sien of horen lesen, end sonderlinghen enen hoghen edelen man…greve Johan van Cleve end bidden oen end begeren des, dat he ontfanghen du in synen name alsulker hande gelt van den.. deken end den ghemeynnen capittel voerscreven als sy sculdich sijn toe gheven end toe betaelen voer die voerscreven vijftich moerghen eygens lantz end oen des quijtansien gheve. In orconde der waerheit end dat dat gescie soe heb wi Johan end Willam voerscreven onse segele aen desen brief gehancgen. Gegheven int jaer ons Hern dusent driehondert acht end viertich op senthe Laurentius avent. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 785.
69. 1348 August 10,
Kautionsbrief des Johann van Wijhe, Wilhelm van Puelwich und Reinold van Oesterholt für die verkauften 50 Morgen Land des Johann van Wijhe des jungen. Or.: St. Xanten. – Drei Siegel an Pergstr. anhängend.
Wy Johan van Wyche die aude ridder, Willam van Puelwich end Reynnolt van Oesterholt maken kont end kenliken allen luden, die desen brief soellen sien of horen lesen, end tuyghen dat apenbaerlich in desen brieve, dat wy gelaeft hebben end gelaven in guden trouwen myt gesammender hant end elc voer alle, die brieve duen toe segelen van hern Johan van Wyehe den jonchen end van hern Johan van Wyehe, Willam soen van Wyehe, daer sy in gelaven soellen alle die vorwerden toe duen end toe hauden, die wy her Johan van Wyehe die aude voerscreven end onse borghen eersamen luden den..deken end den gemeynnen..captittel van Xancten gelaeft hebben tuschen hijr end senthe Lambrechz misse nu neist komende end voert die maethe aen den vijftich morghen eygens lantz gelegen in den kirspel toe Nyle in Dueffel, oft daer gebrec aen is, den voerscreven..deken end…gemeynnen capittel allingliken toe vervullen tuschen hijr end senthe Lambrechz misse voerscreven in alsulken vorwerden: weirt, dat wi des nyet en deden, soe soel wi in komen tot Nymeghen in eyn herberge toe maninghe des… dekens end…capittels voerscreven oft oers sekeren baden, daer in toe leisten malc myt enen perde end daer nyt uyt toe komen, den deken end den capittel en sy volsciet van desen voerscreven dinghen, alle argelist uyt gescecht. In orconde der waerheit soe heb wi desen brief myt onsen segelen besegelt. Gegheven int jaer ons Hern dusent driehondert acht end viertich op senthe Laurencius daghe. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 786.
70. 1348 August 10,
Graf Johann von Cleve bekundet, von dem Kapitel zu Xanten 1125 Pfund von dem Gute im Kirchspiel Niel des Walram van Wijhe erhalten zu haben. Or.: St. Xanten. – S. beschädigt an Pergstr. anhängend.
Wy…Johan greve van Cleve doen cond allen luden, dat wy ontfangen hebben van heren Johanne van Tyegel, canonic van Zanten, in naem ende voer eyrsomme lude deys dekens…ende capittels van Zanten yelf hondert pont ende vive ende tvintich aen getaeynden ende ontfangen gueden gelde van den guede, dat sy gekocht hebben in Dufel in den kirspel van Nyel thegen Walraven hern Johans soen van Wye des auden ridders ende eyrmaels was Johans Scudmuwen van Nyel. In orkonde deys soe hebbe wy onse segel aen desen bryef gehangen. Gegeven int jaer ons Hern dusent dryehondert vijrtich ende acht up sente Laurentius dage. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 787.
71. 1348 August 11,
Johann van Wijhe der junge und Johann van Wijhe, Sohn Wilhelms van Wijhe, geben ihre Einwilligung zu dem von Johann van Wijhe dem alten geschehenen Verkauf von 50 Morgen im Kirchspiel Niel. Or.: St. Xanten. – Zwei Siegel an Pergstr. anhängend.
Wy her Johan van Wyehe die jonche ende her Johan van Wyehe Willams soen van Wyehe, riddere, maeken kont ende kenliken allen luden, die desen brief soellen sien of hoeren lesen, dat wy gelaeft hebben ende gelaven in desen brieve in gueden trouwen alle die vorwerden, die her Johan van Wyehe die aude ridder onse vader ende oemme ende sijn borghen aen hant eersamer lude des..dekens ende des gemeynnen..capittelz van Xancten gelaeft hebben als weringhe oen toe duen ende allen voerkomber of van vijftigh morgen eygens lants gelegen in den kirspel toe Nyle in Dueffel vast ende stede toe hauden in allen maniren als die brieve hauden, die die..deken ende gemeynne capittel van Xancten van hern Johan van Wyehe den auden ende synen borghe daer op hebben, wilcke vijftigh morgen eygens lants voerscreven Walrave van Wyehe ons brueder ende neve den voerscreven..deken ende gemeynnen..capittel van Xancten voer eyn summe van gelde heeft vercocht, alle argelist uyt gesecht. In orconde der waerheit soe heb wy her Johan van Wyhe die jonche ende her Johan riddere voerscreven desen brief myt onsen segelen besegelt. Gegheven int jaer ons Hern dusent driehondert acht ende viertich des Manendachs nae senthe Laurentius daghe. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 788.
72. 1348 ca. November 7 (exacte datum nog over te nemen),
Didderic van Hessen, ridder, en Otto van Hessen, knape, gebroeders, erkennen verkocht te hebben aan heer Elbrecht van Eyl, ridder, de hof te Varendonc in het kerspel Mere in de Dufel. Oorspr. (Inv. No. 1291), met het zegel van den eersten oorkonder en losliggend fragment van dat van den tweeden. De graven van Limburg Stirum en de geschiedenis hunner bezittingen, tweede stuk, regestenlijst, A.P. van Schilfgaarde, regestnr. 67 (L.M. 49).
73. 1348 November 7 (op sunte Willibrordus’dach),
Dyederic van Hessen, ridder, erkent verkocht te hebben aan heer Elbert van Eyle, ridder, en diens vrouw Jutte, het goed te Varendunck in het kerspel van Meer in de Dufel. Oorspr. (Inv. No. 1291), met de zegels van den oorkonder (geschonden), en de borgen heer Dyederic en heer Otto den jonge (fragment) van Bilant, gebroeders, Daem van Keken en Arnt van Nyele, knapen; die van heer Otto van Bilant den oude (broeder van heer Dideric en heer Otto den jonge), heer Willam van Gent, ridder, en Dyederic Leckar, knape, zijn verloren. De graven van Limburg Stirum en de geschiedenis hunner bezittingen, tweede stuk, regestenlijst, A.P. van Schilfgaarde, regestnr. 68 (L.C. 4).
74. 1349 Juni 7 (des neesten sonnendaechs na Penxten),
Didderic van den Hamme Ritter trägt ein Stück Land in der Duufflen in dem Zehnten van Meer, genannt das Kempken, gelegen an der einen Seite by den Wasegrin, and der andern op die Weteringhe, dem Rolant Haghedorn auf und verzichtet darauf. Orig. Siegel; Lade 185, 3 – Regest Scholten a.a.D. S. 103. Dr. L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Beiband I: Regierungsbezirk Münster, Heft I: Kreis Borken: fürstliches Archiv in Anholt (1902), nr. 20, pag 34.
75. 1349 Juni 7 (des neesten sonnendaechs na Penxten),
Loef van Hulhusen, Ritter in Duufflen, läszt in dem Gerichte zu Meere in der Duufflen durch Urteil der Gerichtsleute die Rechtskräftigkeit der Urkunde Didderics van dem Hamme vom selben Tage (vergl. voriges Regest) erklären. Gerichtsleute: Borghart Henrics Sohn, Johan van Vinen, Kerve und Scocke, die den Richter zu siegeln bitten. Orig. Siegel; Lade 185, 3. – Gedr. Scholten a.a. D. S. 135. . Dr. L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Beiband I: Regierungsbezirk Münster, Heft I: Kreis Borken: fürstliches Archiv in Anholt (1902), nr. 21, pag 34.
76. 1350 Juli 18 (des sondaghes na divisio Apolostorum),
Heinric, Propst zu Beedbuer, gelobt mit Zustimmung des Convents von Beedbuer dem Ritter Roelant Haghedoren Schadloshaltung wegen des Zehnten, gelegen int Eykout in die prochie (!) van Meer, von dem der Convent 1/3 hat und Roland 2/3, für allen Schaden, den Rolant wegen dieses Drittels des Convents erleiden sollte. Orig. Siegel; Lade 185, 3. – Regest Scholten a.a.D. S. 103. Dr. L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Beiband I: Regierungsbezirk Münster, Heft I: Kreis Borken: fürstliches Archiv in Anholt (1902), nr. 23, pag 34.
77. 1352 Juli 8,
Herzog Eduard von Geldern behält alle Streitsachen des Kapitels von Xanten in seinem Lande sich und seinem Rat zur letzten Entscheidung vor. Or. St. Xanten. – S. an Pergstr. anhängend.
….Waer omme wi ontbieden ende ghebieden onsen drossaet tot Ghelren, onsen borghgreve tot Nymeghen, onsen amptluden tot Ruermunde, tot Venle, tot Kessel, tot Goch, tusghen Mase ende Wale, in Overbethuwe, in Nederbethuwe, in Dufel, in Tielrewert ende in Bomelrewert, die nu sijn of die wi noch krighen moghen, ende al onsen richtern, amptluden, onderrichtern, schouteden end scepenen in onsen lande geseten etc. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 841.
78. 1352 September 20,
Dechant und Kapitel von Xanten zeigen dem Offizial der kölnischen Kurie an, dass sie in ihrer Streitsache um Ländereien in Niel Sachwalter ernannt haben. – Vgl. 1352 September 28.
…prout de iure melius fuerit faciendum, quod Henricus dictus Vayc nos bonis nostris in Nyel hereditariis et possessione eorundem spoliavit, privavit et se immitti fecit per Henricum vanden Hovel pro tunc judicem et judiciarios ibidem, sic quod per eosdem necnon per Ysebrandum de Lente, qui eadem bona a dicto Henrico Vayc emit, eisdem bonis ac possessione eorundem ex toto sumus spoliati et privati, item quod Henricus de Kiken, Otto Palich, Wolterus Smullinch, Theodoricus Moysman, Henricus Moysman, Symon de Elze, Theodericus de Dornich, Wolterus vanden Stalle, Henricus vanden Loyt et Otto de Kelle nos, ecclesiam nostram et bona ad nos pertinentia diffidarunt, qui una cum domino Ottone de Bilant, militi juniore, et Henrico Clukinch ac eorum complicibus nos decima nostra in Kiken spoliarunt et privarunt ec eandem violenter rapuerunt ac alia etc… Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 844.
79. 1352 September 28,
Der Offizial der kölnischen Kurie befiehlt den Pfarrern zu Xanten, Nymwegen, Straelen und Duisburg, den Dechanten der Christianitäten und allen Rektoren, den weltlichen Richter und die Judiziare in Niel abzumahnen, die Sache des Heinrich Vaick gegen das Kapitel von Xanten vor ihr Forum zu ziehen. – Vgl. 1355 Juni 10. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 845.
80. 1353,
Specificatie van ’t ghene den Deken, als oock Deken en Capitul jaerlicks uuijt Jouffer van Hovelincks erven, modo Ringelbergh hebben; uuijt segel ende brieff gegeven, Anno 1353. In dorso sub manu Busaei scriptum Ao. 1566, op dagh innocentum vergleken met Joffer Tengnagels als dat haer door het Capitul vrie gelaten wort, haer goet tot Zeeflick van hovelicks weghen herkomende, dass sie op Petri ad Cathedram naestvolghende, soo voor den uuijtgaende thijns, als voor die memorien eens betaelen sal twintig enckeldaler, welcke het Capitul wederom belegghen sal und die voorgl. Jouffer mit brieff und segel quiteren, beheltlick altijt wes die Deken und vicarien daeruuijt verschreven hebben. Curtae et Decimae in Zeeflick et Germezeel, tam paludis quam Novalium., HH nr. IV. Hauptstaatsarchiv Düsseldorf, Stift Kranenburg-Zyfflich, Repertorien und Handschriften, Getypte versie in de Bibliotheek van het Gelders archief.
81. 1354 September 8,
Johan, graaf van Cleve, belooft veiligheid voor alle ingezetenen der gerichten Pannerden en Millinghen in zijn oorlog tegen Edwart van Gelren. Gegeven int jaer ons Heren dusent driehondert vier end viiftich up Onser Vrouwendach Nativitas. Oorspr. (Inv. n. 6125); het zegel van den oorkonder is verloren. Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 117.
82. 1355 Februari 22,
Willem, heer van den Berg en Bylant, ridder, en Sophie, vrouwe van Bylant, beloven binnen 14 dagen te zullen overdragen aan Bartout Herberensz. van Oy voor diens vrouw Willem het huis te Millingen en het goed, dat heer Diederick van Aernhem, ridder, van hen houdt, met de tienden en het dagelijksch gericht. Gegeven int jair ons Heren dusent driehondert vive ende viiftich op sunte Petersdach ad catherdram. Gevidimeerd in den brief van 1424 April 4 (reg. no. 374). Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 118.
83. 1355 Juni 10,
Erlass des Kölner Offizials gegen Heinrich Vaick und Genossen in der Streitsache des Kapitels von Xanten um Ländereien in Niel. – Vgl. 1352 September 28. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 881.
84. 1355 Juli 19,
Sophie, vrouwe van Bylant en den Berg, beleent Willem, vrouw van Bartholt van Oy Herberensz., met het huis te Millingen, de Aschweerd en zeker goed, alles met het dagelijksch gericht. Geschiet ende gegeven int jair ons Heren dusent driehondert vive ende viiftich des Sonnendages nae sunte Margaretendach. Gevidimeerd in den brief van 1424 April 4 (reg. no. 375). Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 119.
85. 1355 Juli 22,
Otte van Gruesbeke, richter te Millinghen, oorkondt, dat heer Willem, heer van den Berghe en Bylant, en zijn vrouw Sophie overdragen aan Willem, vrouw van Bertolt van Oy Herberensz., den hof te Brelar, eigen goed, met het dagelijksch gericht daarop, benevens de tienden in het kerspel Millingen. Gegeven int jair ons Heren dusent driehondert vive ende viiftich op sunte Marien Magdalenendach. Gevidimeerd in den brief van 1424 April 3 (reg. no. 372). Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 120.
86. 1355 Augustus 15,
Willem en haar echtgenoot Bertolt van Oye Herberenz. geven heer Willem, heer van den Berg en Bilant, en zijn vrouw Sophie recht van wederinkoop op het door dezen aan hen verkochte en in leen gegeven huis te Millingen, de Aschweerd, het goed te Brelar en het dagelijksch gericht op deze goederen benevens op den mede verkochten tiend van Millinghen, ontvangen van den abt van Achternaek. Gegheven int jaer ons Heren dusend driehondert vive ende viiftich op Onser Vrouwendach, die ghenomet is in latine Assumptio beate Marie virginis. Oorspr. (Inv. no. 5767), met het geschonden zegel van Baeldick van Lent; die van de oorkonders en van hun andere verwanten Gerd Zebars, Gisebert van Groezbeke en Rembolt Puls zijn verloren. Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 121.
87. 1355,
Bertolt van Oye Herberensz. en zijn vrouw Willem beloven in het geval van wederinkoop, als vermeld in den brief van 1355 Augustus 15 (reg. no. 121), Sophie, vrouwe van den Bilant en den Berghe, de genoemde goederen behoorlijk te leveren en haar er mede te doen beleenen. Gegheven int jaer ons Heren dusend driehondert vive ende viiftich. Oorspr. (Inv. no. 5767), met de zegels der beide oorkonders. Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 123.
88. 1356 Februar 28.
Johannes Proeys, presbiter Traiectensis diocesis, vicecuratus in Niel, zeigt dem Offizial der kölnischen Kurie an, dass er seinen Befehl von 1355 Juni 10 am Sonntag Exurge in der Pfarrkirche zu Niel ausgeführt habe. – Datum anno…1356 ipsa die dominica predicta (Exurge). Or.: St. Xanten, Transfix von 1355 Juni 10. – S. an Pergstr. anhängend. Urkundenbuch des Stiftes Xanten I. Band (590)-1359, von Peter Weiler, nr. 889.
89. 1358 Mai 13,
Vor Otte van Gruelbeke, Richter des Herrn van den Bergh und Bylandt zu Bylandt und Millingen, tragen Willem und Sophia van den Bergh und Bylandt 21 ½ Morgen bei Millingen gen. der Hof zu Bistervelde, die Otte, Willem Oems Sohn bebaut, Jan van Omeren und Steven und Willem van Lent, Yesbrans Söhne, laut Gerichtsschein auf. Wiederverkaufsrecht nach 12 Jahren für 314 Gulden und die Baulast. Siegelankündigung Willem und Sophias van den Bergh und Bylandt sowie des Richters. Zeugen: Willem Mol, Vroem Arnt. Up sente Servaes dach des heylgehen confessoers. Asuf.-Pgt., 3 anhängende Siegel ab.- Rückvermerke des 16./18. Jh. M. Sagebiel, Das Hausarchiv der Fürsten zur Lippe “Biesterfelder Archiv” (INA Band 10), Urk. Nr. 1.
90. 1360 October 2,
Heylwich van Bilant, vrouwe van Oy, geeft haar zuster Belie, non in Neyencloester, als vaderlijk erfdeel het vruchtgebruik van een hof te Millingen. Ghegeven int jaer ons Heren duzent driehondert ende tsestich des Vreidaghes nae sunthe Remeys’ daghe. Oorspr. (Inv. no. 5768), met de zegels van de oorkondster en haar neef Didderic van Bilant, ridder. N.B. Met transfix van 1360 November 5 (reg. no. 139). Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 138.
91. 1360 November 5,
Bertolt, heer van Oy, knape, bekrachtigt den brief van 1360 October 2 (reg. no. 138), waardoor deze gestoken is. Ghegheven int jaer ons Heren dusent dryehondert ende sestich des naesten Donredaeghes na Alreheylighendach. Oorspr. (Inv. no. 5768), met het geschonden zegel van den oorkonder, in bruine was. Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 139.
92. 1361 Maart 11,
Otte van Bilant, zoon van heer Otto van Bilant den ouden, ridder, beleent Borgart van Heze met 93 morgen land te Hobergen in het kerspel Myllingen onder voorbehoud van gericht en tienden daarop. Gegeven int jair onzes Heren duzent driehondert ind enentsestich op sunte Gregorius’ avont pape. Afschrift in Inv. No. 3286, fol. 1 verso. Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 142.
93. 1363 Juli 25 (up sente Jacobs dach des heligen apostelen).
Die brüder Otto und Arnt, Söhne Wouters Kirskorf, quittieren dem Rolant Hagedorn, Ritter, über Befriedigung aller ihrer Ansprüche an ihn, besonders die, die ihr Oheim, Henekin Kirskorf an ihn hatte; sie versprechen ferner den von ihrem Schwager Jan Hapzomer, dem vormund der Erben des Henekin Kirskorf, ausgestellten Brief, worin er alle Ansprüche an Rolant Hagedorn ihnen übertragt, zu Behuf des Hagedorn zu hüten (hat wi den allewege huiden solen in behuff herrn Rolant vorg.) und bitten mitzusiegeln Otten van den Bilant, Sohn de jungen Henricen van den Bilant, ihren Neffen. Orig. 3 Siegel; Lade 113, 12. Dr. L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Beiband I: Regierungsbezirk Münster, Heft I: Kreis Borken: fürstliches Archiv in Anholt (1902), nr. 72, pag 16.
94. 1363 December 17,
Otte van Bylant, zoon van wijlen heer Otte van Bylant, ridder, den ouden, beleent Maes Rycken, burger van Nymegen, met de helft van 93 morgen land in Zelant in het kerspel Millingen. Gegeven int jaer ons Heren dusent driehondert drie ende tsestich des Sonnendages nae sunte Luciendage. Afschrift uit de 15de eeuw (inv. nr. 3286). Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 151.
95. 1364 Juni 5,
Der Zyfflicher Kanoniker Jorden von Wyler (Wylre) und seine Zinsgenossen (tynsgenoten) Gerit Modde, Deric Godensoen und Ulrice Godensoen übertragen dem Kapitel von Zyfflich 2 Grundstücke für 2 pfennige klevischer Prägung, welches Geld für die Beleuchtung der kirche von Zyfflich (luchte in die kirke tot Zeflic) bestimmt ist. Bei den Ländereien handelt es sich um den Satacker, der einerseits vom Weg nach Germenseel (Germeseel), anderseits von einem Feld des Lubborge von Doernich (Doornik) begrenzt ist, und um die Lyndenart, die zwischen den Feldern liegt, zu dem Pfründenland Jans von Duisburg (Dusborgh) und des Junkers Evert von Horn (Huerne) gehören. Ghegeven int jaer ons hern dusent driehondert vier ende tsestich op sunte Bonifatius dach. Or., D. Sg. des Jordan von Wyler, Ø 2,5 cm; im Sgf. Wappenschild mit 3 Störchen (Reihern?). H33 (Caps. A No. 17). Hauptstaatsarchiv Düsseldorf, Stift Kranenburg-Zyfflich, inventaris, regestnr. 25.
96. 1364 Juni 12,
Herzog Edward von Geldern erneuert auf Grund von Erkundigungen die Ordnung für den Deich in der Düffel, der den durch diese führenden bei Nymwegen in die Waal fliessenden Abflusskanal, der mit Erlaubnis seiner Vorfahren angelegt war, mit umfasste.
Msc. A 77, 127 f., Stadtrechtshandschrift von Kleve, Abschr. aus dem Ende des 15. Jhs. mit der Überschrift: Ordinancie van dijcken ind weteringen etc. bij tijden hertoch Edewarts van Gelre in Duyffel ingesat. Abschr. von 1567 in Kurköln Acten: Amt Bonn, Jurisdiktionssachen Nr. 5. In Msc A. 77 findet sich zu der Abschrift die folgende Bemerkung: To weten, dat dese abschriften der hantvesten in Oeverbetuwe in den iair van eynindtsestigen lestleden up den andach U.L.V. dage Assumptionis (1461 August 22) uyt bevele uns g.h. hertougen Johans van Cleve etc. t’Huessen sijn gehaelt, die dat also hailden voirt to Bemmel in Oeverbetuwe, gelijc herna beschreven volgt. Die Deichordnung für die Oberbetuwe folgt auf die für die Düffel. Der Druck des Stückes durch Beekman in den Bijdragen en Mededeel…tot beofning van Geldersche geschiedenis Dl. V 297 ff. (1902) enthält zahlreiche Lesefehler. Theodor Ilgen, Quellen zur inneren Geschichte der rheinischen Territorien Herzogtum Kleve, I. Ämter und Gerichte, Zweiter Band, Quellen, Zweiter Teil, Nr. 5 (1925). Ook opgenomen als: Der Herzog von Geldern verleiht der Düffel einen Deichbrief und bestätigt u.a. der Herrlichkeit Rindern ihren Wassergang. In Rindern, nr. 88, door Friedrich Gorissen, zelfde hierna echter gedateerd op 1365.
97. 1364 Juni 24,
Otte van Bylant, zoon van wijlen heer Otte van Bylant, beleent, na opdracht door Borggart van Hese, burger van Nymegen, Gherit van Wamel met 46½ morgen land in het Zelant in het kerspel Millingen. Gegeven int jaer ons Heren dusint driehondert vier ende tsestich up sinte Johans dach als men scriift the latine Nativitas beati Johannis baptiste. Gevidimeerd in den brief van 1378 Juni 7 (reg. nr. 197). Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 154.
98. 1364 September 21,
Ysebrant van Lent, Richter zu Kranenburg (Cranenborch) und Zyfflich (Zeflic), bekundet, dass Hillyn van Jamerlo und sein Bruder Johan dem Dekan und Kapitel von Zyfflich eine jährliche Rente von 1 Mark, auf St. Peter zu zahlen, von Haus und Hof übertragen haben, ausser zwei Morgen Landes, die auf der einen Seite entlang der Hofstatt liegen und mit der anderen Seite an das Land Johans van Duesborch anstossen, und ausser drei Morgen, genannt die Overhaghe, auf der einen Seite gelegen bei dem Land der Kinder Denkens von Orschaet (Oerstat) und auf der anderen Seite begrenst vom Land der Kirche von Wyler (Wijlre) und vom Land des St. Jans Altar und zwar “behandlic den here van den lande sijns rechten”. Jan van Anle und Johan van Jamerlo sind dem Kapitel Bürgen dieser Rente. Hillin und Johan von Jamerlo haben gelobt, Jan van Anle schadlos zu halten. Als Gerichtsleute haben gewiesen: Didderic van den Bongaerde, Willem Nodde und dessen Sohn. Ghegeven dusent dryehondert tsestich enn seven up sunte Matheus dach des apostels ende ewangelists. Ausf.: (dt.) StA.D. Kranenburg-Zyfflich M.-Stift, Sg. abgefallen. E71 (Caps. A No. 18). Hauptstaatsarchiv Düsseldorf, Stift Kranenburg-Zyfflich, inventaris, regestnr. 26.
99. 1365 Juni 12 (up s. Odulphus dach, by kumpt in Junyo),
Edwart, Herzog von Geldern und Graf von Zütphen, bekundet, seine Eltern hätten der Düffel einen Wassergank zu Nymwegen in der Waal) “gegeben” mit der Verpflichtung, jährlich auf Gertrudis Heimräte zu wählen, die mit dem obersten herzoglichen Richter in der Düffel Deiche, Weteringe, Leyen, Brücken usw. Betreuen sollten. Genannt werden die Orte Duyffelward, Keeken, Bymmen, Meer, Nyel, Keekerdomb und Loyth., ferner die Herrschaft Ryneren und die Kirchspiele Myllingen und Zeffelick. – Eingehende Bestimmungen über die Deichschau und alle damit zusammenhängenden Fragen. Siegler: der Herzog. Kopiar II 126* ff. Inventar der Urkunden des Archivs von Schloss Diersfordt bei Wesel (INA 5), nr. 60, Carl Wilkes und Rudolf Brandts.
100. 1365 Juli 21,
Johan, graaf van Cleve, beleent heer Johan, heer van Lyenden, met de heerlijkheid Millingen, welke aan diens vrouw Liisbeth ten huwelijk is medegegeven door heer Willem, heer van den Berge en van Bylant, en diens zoon Frederic van den Berg, onder voorwaarde van losbaarheid met £ 5000,=. Gegeven int jaer onss Heren dusent dryehondert viif end tsestich op avont sente Marien Magdalenen. A. Oorspr. (Inv. nr. 5764), met geschonden zegel van den oorkonder, in bruine was, N.B. Gecancelleerd. B. Afschrift in Inv. no. 3163, fol. 266. C. Afschrift naar een vidimus van 1643 in Inv. no. 756, bijl. G. Mr. A.P. van Schilfgaarde, Het archief van het huis Bergh, regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828-1490), nr. 158.
101. 1366 Januar 21.
Vor den im Chor der Stiftkirche versammelten Kanonikern Henricus Ysboldi, Portar, den Brüdern Joh. und Henr. de Tygele, Arn. Wilottonis, Petrus de Bunna, Walterus Passart, Swederus de Sarbrugen, Henr. Boven, Theod. De Bare, Henr. de Hassia und Joh. Vogel übertragt der Knappe Everardus de Meer mit Zustimmung seiner Tochter Lummet (vgl. Nr. 582) dem Stift Erbzinsen in Höhe von 6 Mark brab. Den. – Davon sind zu erheben: 2 Mark aus der Hälfte eines Hauses und Bungerts (pomerium) in der Marstrasse (pl. Maris), angrenzend an die Hälfte desselben Hauses und an den Torweg bezw. den Hoff (iuxta viam porte sive curiam) des Wernerus dictus Coester, advocatus Xanct. 2 Mark aus Haus und Hoffstatt der Eheleute Henr. und Elizabet de Lulle in derselben Strasse, angrenzend an die Häuser Johanns von Eyl und des † Petrus de Hunen. 1 Mark aus Haus und Hofstatt der † Eheleute Theodericus Loecketer und Stina beim Markt in der Schmiedegasse (prope Forum in vico Fabrorum) neben dem Hause der Hilla de Byrten und der Hofstatt des † Theodericus de Cleve, sowie aus einer Fleischbank (scampnum macelli dictum een vleysbanck), zahlbar zu Martini. 6 Schill. aus Haus und Hofstatt de Eheleute Theod. Baiart und Stina, gelegen zwischen dem Hause der Conegundis de Arnem und des † Petrus dictus Hune beim Markt. – Über diese Erbzinsen handeln die unten inserierten Urkunden. – Ein weiterer Zins von 6 Schill. ist zu erheben aus Haus und Hofstatt des Bürgers Heyno de Vynen zu Xanten am Markt (iuxta Forum) zwischen den Häusern des Everardus de Meer und anderen Personen einderseits und andererseits Haus und Hofstatt des Arnoldus de Hurne alias dictus Kye. Die Übertragung der Grundstücke erfolgt als Ausgleich (in recompensam) für den Erwerb von 12 Morgen Land in de Pfarrei Mehr, Quintynshorst genannt, und von 9 Morgen in Nyelrebuesch (Pfarrei Nyel), die ehemals dem Priester Joh. de Notboem gehört hatten und die Everardus de Meer vom Stiftskapittel erworben hat. Everardus stellt als Bürgen den Knappen Joh. de Scheeswich und den Bürger Joh. Dyeck, die samt Everardus auf Ansuchen des Kapitels Einlager in Xanten für den Fall der Vertragsverletzung geloben. – Die Xantener Schöffen Joh. de Arnem und Lambert Keyser, die bei dem Bertragsabschluss anwesend sind, erhalten von den Kanonikern ihr “jus testimoniale”. Zeugen: Lovo de Schutwich, Knappe, Gerardus ingher Ghunnen, Joh. de Wijchs und Stacius, der Sohn des Bürgers Theod. Van den Hove. – Beurkundet vom kaiserl. Notar Herm. Mattelyr de Burken. Inventar der Urkunden des Stiftsarchivs Xanten (1119-1449), erster Band (Inventare Nichtstaatlicher Archive 2), von Carl Wilkes, regestnr. 583.
102. 1367 Mai 1,
Dechant und Kapitel des Stifts Xanten verpachten an Johannes Henrici Rufi v. Kleve (de Clivis) gen. de Zeflica, Priestervikar in der Xantener Kirche, die Pension des Xantener Hofes, die man gewöhnlich die Pension in Uedem (Udem) nennt, mit ihrem Zubehör, nämlich den Hof in Mörmter (Monumento) und dem Hof in Qualburg (Quaelborgh), sowie den grossen wie den Zehnten (decimas maiores et minutas) in Uedem und den kleinen Zehnten in Xanten (Xanctis) auf 6 Jahre. Als Pacht sind an den Stiftskellner 16 Mark brabant. Denare zu zahlen und an jeden Kanoniker mit Ferkulum 8 Hühner, fällig jährlich am St. Viktorsfest [10. Okt.], sowie 112 Mlr. Roggen und 112 Mlr. Hafer (avena), lieferbar an die Xantener Kellnerei je zur Hälfte auf St. Petri ad Cathedram [22. Febr.] und auf St. Walburgis [1. Mai]. Der Pächter muss die nächtliche Beleuchtung der Kirche in Uedem übernehmen und den Hyemannen des Xantener Hofes und den Boten (bodellis) und anderen Berechtigten die ihnen zustehenden Gebühren (jura) gemäss den von den früheren Pächtern geübten Gewohnheiten reichen. Die Sendpfennige (denarios synodales) hingegen darf er behalten. Von den Verpachtung ausgenommen bleiben der Hof in Papenhaven und die Güter in Düffelward (Dufelwerde), die das Kapitel für sich zurückbehält. Es ist nicht erlaubt, die Pension innerhalb der 6 Jahre zu kündigen. Der Pächter übernimmt alle Lasten und Unkosten bei Dürre, Hochwasser usw. Als Bürgen (fideiussores et condebitores principales) stellt er die Xantener Kanoniker Arnoldus Willot und Henricus de Hessen sowie den Xantener Bürger Lambertus Keyser, die sich im Falle säumiger Pachtzahlung zum Einlager in einer Xantener Herberge verpflichten bei Zehrkosten von mindestens 2 Schilling brabant. Denare pro Tag und mit jeweils einem Pferd. Das Pachtjahr beginnt und endet auf St. Margareta [13. Juli]. Beim Tode eines der Bürgen ist in den nächsten 14 Tagen ein Nachfolger zu stellen. Ausserdem halt der Pächter an den festgesetzten Tagen das Hofesgericht ab, stellt mit den Hyemannen Anzahl, Lage, Verlust und Entfremdung der Hofesgüter fest und sorgt unter Eid und Strafe für pünktliche Zahlung und die Wiedererlangung der Rechte des Hofes. Der Gewinn von Händen und Kurmuden bleibt der Kellnerei vorbehalten. Die entfremdeten Güter muss er nach bestem Können und Wissen zurückzuerwerben versuchen und alles Wiedergewonnen ins Register eintragen und dem Kapitel mitteilen. Siegler: das Kapitel mit dem Stiftssiegel ad causas, der Pächter und die 3 Bürgen. – crastino Invencionis sancte Crucis. Ausf., Perg., lat., 5 Sgg. Ab. Am Rand und auf der Rückseite Notizen (Ende 14. Jh.) über Zahlungen und Pächte. Unten: Vom Zehnten in Renen anno (13)76: Primo Henricus Lamberti sculteti 114 mal. ordei et 26 mal. Havene. Item Th. de Rode et Johannes 15 mal. ordei et 20 mal. Havene. De istis existit littera scabinalis (Wilh. de Bemel et Joh. Degen scabini) …dominica post Assumpt. [25 Mai]. Item Th. Cruse 10 mal. ordei et 10 mal. havene. Item Herinc 4 mal. ordei et 6 mal. havene… Die Urkunden des Stiftsarchivs Xanten, Regesten, Band II: 1450-1490, nr. 599a, Dieter Kastner.
103. 1367 Oktober 10 (up sunte Victoers dach end siinre gheselscap der heyliger marteler),
Euerit Vaek van Spaldorp gelobt für sich und s. Sohn Didderic dem Dechanten und gem. Kapitel der Kirche von Cleue, innerhalb von zwei Jahren die Rente von 7 Pfund jährlich, welche s. Bruder Henric Vaek den jonfrouwen nonnen von Nymeghen aus s. † Vaters Hofstatt to Spaldorp (welche nun dem Kapitel der Kirche von Cleue gehört) verkauft hat, abzulösen, die Hofstatt freizumachen und dem Kapitel die Kaufbriefe der jonfrouwen auszuliefern. Bei Verzug verlieren er und s. Sohn Didderic ihr Pachtrecht an Erbe und Land zu Spaldorp. – Siegler: Euerit (auch namens Didderic), Henric und Wolter Vaek, Gebrüder. O/Pergament m.d.SS. zu 2 und 3 in grünem Wachs; das S. zu 1 bereits 1936 ab. StiA U 232. D promissio redempcionis de vij libris ex bonis in Spaudorp/F promissio liberationis de vij libris ex bonis Spaldrop 1367.die 10. Octobris. . F. Gorissen, Stift Monterberg-Kleve, regestnr. 449.
104. 1370,
Reinold Herr von Oye belehnt Johan von Malden mit der Hälfte eines Gutes zu Niel, das vorher Herr Wier Momme inne gehabt hat.
Wy Reinoud van Oye doen condt dat wy beleent hebben Johan van Malden en Peter synen Soon met het halve goet dat her Wier Momme van onsen heer en vader plagt te houden, daes gott de ziele of hebben moet, als dat goet gelegen is tot Niel en daer de Weederhelfte van heeft ysbrandt van Lent ten zutphenschen rechten. Hier waren over onse mannen Bertoud van Oye, Bertoudes zoon en Hendrix Haeck to mede segelen. A. Fahne, Urkundenbuch des Geslechts Momm oder Mumm, pag. 52, die als bron noemt: “Aus dem Archiv zu Oye. (Spaens Sammlung)”: Reinold en Bertold von Oye führen beide drei Rosen in ihrem Siegel, bei jenem ist das Wappen im Herzen des Schildes durch einen Stern vermehrt. Haecks Siegel fehlt.
105. 1370 Dec. 6 (op senter Claes dach) Zutphen,
Eedwart, Herzog von Geldern und Graf von Zutphen, macht Walrave van Oye zu seinem Mann und giebt ihm den wynt ende dat gemale van der alingher Duyffel, zum Bau einer Windmühle daselbst, die er als Zutphensches Lehen von ihm halten soll. Alle in der Duyffel Angesessenen müssen auf dieser Mühle mahlen lassen; Strafe bei Zuwiderhandlung für jeden Fall 3 Pfd., von denen 2 Pfd dem Grafen, 1 Pfd Walrav zufallen. Diese Strafe hat der geldersche Amtmann einzutreiben. Zeugen: Die Lehnsmannen Peter van Steenberghen, Arnt von der Lawick, knappen. Kopie 15. Jhdts. Handschrift 67, fol. 56 mit Überschrift: van der Hoemoytscher moelen. Dr. L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Beiband I: Regierungsbezirk Münster, Heft I: Kreis Borken: fürstliches Archiv in Anholt (1902), nr. 53, pag 39.
106. 1372 Juli 16 (des Vridaghes na sente Margretendach der heiligher jonfrouwen),
Reymbout Puls en Herman van der Clocken, schepenen te Nymeghen, oorkonden, dat Geneken Joede, hun medeburger, zijn vrouw Mechtelt en haar dochter Jutte landerijen in het kerspel Zeflic overdragen aan heer Willem, heer van Bronckhorst, en beloven deze goederen ook voor het gericht van Zeflic te zullen overdragen, zoo spoedig dit van wege de oorlog mogelijk is. Oorspr. (Inv. No. 1298), met de zegels van de oorkonders, het laatste geschonden. De graven van Limburg Stirum en de geschiedenis hunner bezittingen, tweede stuk, regestenlijst, A.P. van Schilfgaarde, regestnr. 154 (L.C. 42).
107. 1373,
Rutger van Grossbeck hat als Zütphensches Lehen das Gut zu Zeelhem mit der Fischerei im Zeelemer Meer in der Düffel in den Pfarreien Mehr und Niel empfangen. Notiz des 17. Jahrhunderts, Pap.. Inventar der Urkunden des Archivs von Schloss Diersfordt bei Wesel (INA 5), nr. 64, Carl Wilkes und Rudolf Brandts.
108. 1374 August 25 (des vriedages nae sente Bartholomeus dage).
Arnde Pulz, Dechant zu Zeflic, Ritter Willam van Drueten und der Nymwegener Bürger Baldekine Lauwart entscheiden in einer Streitsache zwischen dem Stift Xanten, vertreten durch die Kan. Joh. van Tegelen, Mijs Mijs Sohn von Nymwegen und Herm. Duvel, und Ysebrande van Lent, Joh. Scheven und dessen Sohn Henrik wegen des Stiftshofes zu Nyele in der Duyffelen. Keine näheren Angaben. Siegler: die Scheidsleute (swoenslude) und die beiden Kanoniker. Or. Perg., 6 Siegel (Nr. 2, 4 und 5 ab). Inventar der Urkunden des Stiftsarchivs Xanten (1119-1449), erster Band (Inventare Nichtstaatlicher Archive 2), von Carl Wilkes, regestnr. 663.
109. 1375 März 29 (die antepenultima mensis Martii).
Hildegondis de Keken, die Witwe des Knappen Joh. de Keken, verzichtet in die Hand des “venerabilis vir” Magisters und Herrn Henr. de Bylandt auf ihr bezw. ihres Mannes 6 jähriges Pachtrecht (jus arrendationis), das ihnen von Stift Xanten für deb Hof zu Niel in der Grafschaft Kleve überlassen worden war. Der Hof war vordem von Scodemuwe bebaut worden. Der Verzicht erfolgte “per traditionem unius calami, quem manu sua dextera tenuit, ad manus prenotati magistri et domini Henrici modo quo supra ad se recipientis et acceptantis”. – Verhandelt in der Wohnung (in hospicio habitationis) des Anzelmus de Keken in der Stadt Kleve vor diesem und Henricus dictus van Keken, Laien der Diöz. Köln, als zeugen. Beurkundet von dem kaiserl. Notar Theod. Haver de Cleve, Kleriker der Diöz. Köln. Notariatsinstrument, Perg. ). Inventar der Urkunden des Stiftsarchivs Xanten (1119-1449), erster Band (Inventare Nichtstaatlicher Archive 2), von Carl Wilkes, regestnr. 676.
110. 1375 April 30 (in vig. Festi b. Walburgis v.).
Henr. de Bylant, Kan. zu Zyfflich (Zeflicensis), pachtet vom Stift Xanten den Hof in Nyele, 48 holl. Morgen gross, auf 12 Jahre für jährlich 24 Mark Den. Für die ersten 6 Jahre bezw. für 24 Goldgulden für die restlichen 6 Jahre, zahlbar je zur Hälfte auf Cathedra Petri bezw. Walburgis. Der Pächter übernimmt sämtliche Lasten jeder Art, besonders auch die Reparatur der Deiche und Gräben (fossata dicta in vulgari weteringhe). Als Bürgen stellt er Jordanus de Wijlre, Kan. zu Zyfflich, Wilhelmus Trouweloys, curatus der Pfarrkirche zu Keken, sowie die Knappen Wynandus de Bylant (seinen Bruder) und Joh. de Haelt, die bei Zahlungsverzug Einlager in Xanten geloben usw. Der Pächter verpflichtet sich weiter, alle zum Hof gehörigen Parzellen, besonders die entfremdeten, zu registrieren. Siegler: Pächter und Bürgen. Or. Perg., 5 Siegel. Inventar der Urkunden des Stiftsarchivs Xanten (1119-1449), erster Band (Inventare Nichtstaatlicher Archive 2), von Carl Wilkes, regestnr. 678.
111. 1375 Oktober 1,
Arend van Alpen (Alphem) heer tot Hoenpel en zijne gemalin Margareta dragen geregtelijk op, ten behoeve der vrouw van Gulik en van Gelre, hunnen hof Beynem te Keken, met vijftig morgen lands en veertien hofsteden. Int jaer ons Heren dusent driehondert viue ende tsouentich, op S. Remeys dach. De oorspronkelijke perkamenten brief, No. 417, is bezegeld door Walraven van Oy, rigter in Dufel in groen was. Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland, deel 3, nr. 28, door I.A. Nijhoff.
112. 1375 Oktober 6 (des neisten sontags nae sinte Remeysdach; Kaster),
Wilhelm Herzog von Jülich und seine Gemahlin Maria belehnen Ritter Arnold von Alpen, Herrn zu Hönnepel, zu Zutphenschem Lehen mit dem Hofe Beinheim zu Keeken mit 50 Morgen Land und 14 Hoffstätten und gewähren dessen Ehefrau Margreta von Eyl die Leibzucht daran. Zeugen: Johann von Harff (Harve) und Sybyn von Aynbach. Abschr. (16. Jh.), Alpener Kopiar Bl. 73v, 74. Urkunden und Akten der Neuenahrer Herrschaften und Besitzungen Alpen, Bedburg, Hackenbroich, Helpenstein, Linnep, Wevelinghoven und Wülfrath sowie der Erbvogtei Köln (INA 21), regestnr. 355, door Günter Aders,
113. 1378,
Reinold Herr von Oye belehnt Gert van Hertefeld mit einem halben Gute, welches vormals Herr Wier Momme innegehabt hat.
Wy Reinolt Her van Oye doen cont, dat wy beleent hebben Ghert van Hyrtevelt van Udem met het halve Goet dat her Wier Momme van onse her vader plag te houden, daer Gott de ziel af hebben moet, also dat goet gelegen is tot Niel en daer de Weederhelft van heeft ysbrant van Lent ten Zutphensen rechten, hier waren over onse mannen Herberen van Oye Bertols zoon, en Willem van Lent ysbrants soon, die om bede here Reinols voors meede ondersegelen 1378. A. Fahne, Urkundenbuch des Geslechts Momm oder Mumm, pag. 60, die als bron noemt: “Archiv Oye. Spaen’s Samml. Bd.”.
114. 1378 oktober 28 (up sente Symon en juden dach der heilger apostolen).
Didderic Vaeck Willem Vaecks soen übergibt dem Dechanten und Kapitel zu Cleue mit Zustimmung seiner Magen Brief, Recht, Hand und Leib, die ihm durch den Vertrag seiner Oheime Euert Vaec zustanden an Land und Erbe des Kapitels zu Spalderpp, für eine Summe Geldes, die ihm bezahlt wurde. Er bittet Otte van Bylant, Jan van Dairnic, Richter in Cleue, und Didderic van Eilst, den Brief mit ihm zu besiegeln.- Siegler: Didderic, Bylant, Dairnic, Eilst. F. Gorissen, Stift Monterberg-Kleve, regestnr. 585.
115. 1380 Juni 11.
Erscheinen vor dem Kölner Offizial Henricus de Reys, Syndicus des Kapituls zu Xanten, und Johannes de Collic, procurator fiscalis der köln. Kurie, wobei Johannis de Collic erneut eine Erklärung abgibt, worauf dan 1380 Juni 16 der Offizial entscheidet, dass Xanten für einen Zehnten nur 48 Mark zu bezahlen habe. Dabei werden folgende Pfarreien und Kapellen als inkorporiert aufgeführt: “Iste sunt ecclesie incorporate capitulo ecclesie s. Victoris Xanctensis: Primo Aferden, Pufflich, Lewen, Wamel, Dromel, Alfen, Altforst, Nifterich, Keken, Ginderich, pastor(atus) Xanctensis. Iste sunt capelle incorporate eidem capitulo ecclesie s. Victoris Xanctensis: Primo Werde, Lutynghen, s. Andree in Xanctis, S. Michaelis in Xanctis”. Inventar der Urkunden des Stiftsarchivs Xanten (1119-1449), erster Band (Inventare Nichtstaatlicher Archive 2), von Carl Wilkes, regestnr. 1384,6.
116. 1383 Dez. 16 (op den neesten guedesdaig na sunte Lucien daig),
Adolph Graf van Cleve bekundet, dass das ganze Gut und die Herrlichkeit Zeelhem seit Alters clevisches Lehen ist und dass Herman van Eyll das van ihm zu Lehen hat. Kopie des 15 Jhdts., Handschrift 67, fol. 10. Dr. L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Beiband I: Regierungsbezirk Münster, Heft I: Kreis Borken: fürstliches Archiv in Anholt (1902), nr. 77, pag 43 en bijna identiek regest (“jedoch mit Ausnahme der Leute”) bij: Inventar der Urkunden des Archivs von Schloss Diersfordt bei Wesel (INA 5), nr. 78, Carl Wilkes und Rudolf Brandts.
117. 1385 März 17,
Vor Walraven van Oy richter in Duefel hat Graf Adolf von Kleve von her Herman Sobken deken toe Wischel end her Gerit van Voerst canonic aldair als van wegen des ghemeynen capitels van Wischel zu Erbkauf erworben: twijntich morgen lands eygens erves Hollanscher maten gelegen in den kyrspel van Meer, willix lands gelegen sijn sestien morgen aen tween stucken ghemeyntliken geheiten Ganseacker end Artacker ende vier morgen lanx die groete weteringe. Das Land war durch das Kapitel von Wissel von Heinrich den Wilden van Meer end Meynten sijne huesvrouwe angekauft worden. Die Auflassung zu Behuf des Grafen erfolgte in diesem Falle an heren Adolph van Suytkamen toe der tijt reyntmeyster myns heren van Cleve. Die Verkäufer gelobten rechte wairscap toe doen end rechte waeren toe wesen iaere end daege. Die Übergabeverhandlung hatte ebenfalls in een forme end figuer des gherichts und in Anwesenheit der gherichtslude Derichs van Mekeren ende Gerits van den Hoevel stattgefunden. Geg. 1385 op sente Geertruden dage. Kleve-Mark, Or. Siegel ab. Auch von diesem Kaufbrief ist eine doppelte Ausfertigung vorhanden, weil der Satz: “Oich soe bekanden die vurg. deken ende her Gherit, dat oen genslich ghenoech gedaeen weer end wael betaelt war van mijnen heren van Cleve vurg. van den ghelde, dairom dat sie dat vurg. lant end guet vercocht hedden” in der ersten Niederschrift gestrichen und in der eigentlichen Orginalausfertigung ausgelassen ist. Theodor Ilgen, Quellen zur inneren Geschichte der rheinischen Territorien Herzogtum Kleve, I. Ämter und Gerichte, Zweiter Band, Quellen, Erster Teil, Nr. 190, het 2e regest (1925).
118. 1385 April 14,
Vor dem Richter in der Düffel trägt Johann von Bellinghoven mit seiner Frau den Hof zu Mehr, der vordem Heinrich von Galen gehört hatte, dem Vertreter des Grafen Adolf von Kleve zu dessen Behuf in einem rechten Erbkauf auf.
Ich Walraven van Oy richter in Duefel eens edelen hoegeboren mijns lieven genedigen heren heren Willems hertogen van Gelren end greven van Zutphen begeer toe weten allen dengoenen, die desen brief soelen sien of hoeren lesen end betuge overmidz desen selven brief, dat voir mij end die gerichtzlude hiernae bescreven als in eyne forme end figuer des gerichtz comen sijn Johan van Bellinchaven end Griete van Gaelen sijn witlike wijf myt oeren mombaer, die oer myt ordel end myt rechte gegeven wart, myt oeren vryen willen end myt gueden voirgehadden raede om eens rechten witliken ercoeps willen, den sie gedaen hadden, den Hof toe Meer, die Henrix van Gaelen plach toe wesen, myt allen sijnen erve, rechte end toebehore, soe woe die gelegen is, nyet uytgescheiden, als myt naemen: eynen bongart end eynen bergh gelegen bij hoeve Derix des Wilden, voirt tuschen vijf end sess morgen Hollanscher maeten bij den bongarde end berge vurscr., item twelf Hollansche morgen gelegen aen eenen stucke geheiten Borchardzcamp, item die busche gelegen aen twen stucken voir achte Hollansche morgen, item die clepesche gelegen voir derdenhalven Hollanschen morgen, item den Lentenmorgen gelegen voir tien schepelzaet end enen morgen daer teynden gelegen end weendt op den vurg. Lentenmorgen, item Berndzgeer gelegen voir vier hont, item die Heerdonc end coppel gelegen aen eynen stucke tuschen achtendtwyntich morgen end dertich Hollanscher maeten, item tien morgen, die in den vuerg. hof tyensen, soe woe dat vuerg. lant end erve gelegen is myt eggen end myt enden, end den vuerg. hog myt allen sijnen anderen erve, rechte end toebehore, uytgenommen die helfte van Borchardzcampe vuerg., dat van Otten van Gaelen ten leene ruerende is, mij richter vuerg. opdroegen end myt halme end myt monde daerop vertogen in behoef eens hoegeboren mijns lieven heren heren Adolphz greven van Cleve end sijnre erven, dat erflich end ewelich toe besitten, alsoe dat dat gerichte ende gerichtzluede wijsden voir recht, die daerbij waren, dat die vuerg. Johan end Grieta sijn wijf aen den vuerg. hoeve, guede, erve end lande nyet meer rechtz en behielden. End dae dit geschiet was, dae gaf ich richter vuerg. eynen eirsame manne Everde van Wisgel heren Willems soen dat vuerg. guet, hof, erve end lant, soe woe dat genoempt end gelegen is, uytgenomen die helfte van Borchardzcampe vuerg. in behoef mijns lieven heren heren Adolphz greven van Cleve vuerg. end sijnre erven dat erflich, ewelich end ommermeer toe besitten vrij end vredelich myt allen rechten end gewoenten, als dairtoe gewoenlich is end dat recht wijsden. End dit gescheiden in tgegenweerdicheit gerichtzluede als myt naemen Johans van Haelt, Derix des Wilden van Meer end Gerijtz van den Hoevel end anders voel gueder luede. In orconde alle deser saken end in een tuech der ewiger waerheit soe heb ich richter vuerg. om beeden willen der vuerg. partien van beiden zijden mijn segel aen desen brief gehangen. Gegeven in den iaere onss heren M. CCC vijf end tachtentich, op den vriedage nae dem sondage Quasimodogeniti. Kleve-Mark, Or. Das Siegel von Pgtstr. ab. Einer ersten vorhandenen Reinschrift fehlte der Zwischensatz “beheltlich Otten van Gaelen die helfte van Borchardzcampe, die van oen ten leene rurende is” und die gleichartige spätere Notiz, weshalb offenbar die vorstehende Neuausfertigung erfolgt ist. Theodor Ilgen, Quellen zur inneren Geschichte der rheinischen Territorien Herzogtum Kleve, I. Ämter und Gerichte, Zweiter Band, Quellen, Erster Teil, Nr. 190, het 1e regest (1925).
119. 1385 Juli 13 (op sunte Margareten dagh der heilger joncfrouwen),
Vor Walraue van Oy, Richter des Herzogs von Gelre und Grafen von Zutphen in Duefel, und vor den ben. Gerichtsleuten erscheinen im Gericht Walraue van Benthem und s. Frau Geertruyd van Steenberghen, vertreten durch Walraue als ihren gesetzl. Momber und tragen auf an Hand des Richters einen zu Loethe gel. Hof, etwa 40 holl. Morgen gross, den Wilhem van Bymmen zu bauen pflegte, zu behuf der vrouwe Margareta vanden Berge, Gräfin von Cleue. Der Richter übergibt den Hof dem h. Adolph van Suytkamen, Rentmeister im Lande von Cleue, zu Behuf der Gräfin. Die Eheleute geloben Jahr und Tag Gewährleistung nach Erbkaufsrecht. – Gerichtsleute: Johan van Haelt, Gerit vanden Hoeuel und Gerit van Eselberghe. – Siegler: der Richter. O/Pergament m.d.S. in grünem Wachs. StiA U 287. D dussen brieff vanden hoff the Loet (…) Margeret greuinne van Cleyf/cessio juridica von einem hoff zu Loete von ungefehr 40. Morgen hollands zu behoeff unser gnädiger fraw Margaretten von den Berg & c. de Anno 1385 die 13 July/K. F. Gorissen, Stift Monterberg-Kleve, regestnr. 649.
120. 1388 April 27,
Vor Walraven van Oy richter in Duefel und vor Johan van Bairle und Dideric van Hoekelem als Gerichtsleuten, kauft Graf Adolf von Kleve vom Ritter Wilhelm van Reys und dessen Frau Johanna: alsulke erfnysse als liggende is bynnen der maelschap van Nyel, dat Johans van Beynhem toe wesen plach voir eyghen erve…uytgenoemen vier marck gelds, die dat gaidshuys van Bedebur uyt een deel erves dairaf iairlix hevet. Kleve-Mark, Akten, Zeitereignisse A. 12. Abschrift aus dem Anfang des 15. Jhs. Theodor Ilgen, Quellen zur inneren Geschichte der rheinischen Territorien Herzogtum Kleve, I. Ämter und Gerichte, Zweiter Band, Quellen, Erster Teil, Nr. 190, het 3e regest (1925).
121. 1391 Januar 15 (des sonnendaeghs neest nae andaege des heilgen dertiendendaghes),
Walraven van Benthem und s. Frau Gertrud verkauft s. Herrn und s. Frau, her Adolph, Graf, und vrouwe Margariete, Gräfin von Cleve, s. Hof gel. zu Loete, den Wilhem van Haeren zu bauen pflegte, frei eigen ausser einem Zins von 13 Groschen jährlich an die Herren von Seeflich, mit zugehörenden Deichen und Weteringen, gross 41 holl. Morgen. Bürge für die behauptete Qualität sind her Wilhem van Oye, Ritter, Wycker van Oye und Borchart van Nyel. Sie geloben im Schadensfalle Leistung mit je einem Pferde in Kleve bis zur Erfüllung der eingegangenen Verplichtung. – Siegler: die Verkäufer, die Bürgen. O/Pergament (nach 1879 verloren). Kopiar A fol. 122v. F. Gorissen, Stift Monterberg-Kleve, regestnr. 693.
122. 1392,
Akte waarbij Belye van Velle, dochter van Wylick Stevens van Velle die aildste, aan Ailbrecht van Brakel opdraagt haar helften van twee stukken land; die Groete Hyngmynghe in Keeken en Bimmen en die Dufelacker in Keeken, 1392. 1 charter. Particulier bezit, waarschijnlijk afkomstig uit het archief van het huis Aerdt (zie: Van Toen Naar Nu, jaargang 24, 1994, nr. 1).
123. Na 1393 Januar 23 en voor 1395 Mai 1,
Im hiesigen K.A. beruht eine Rechnung, wonach … das Kapitel in Cleve von Otto v. Bylant 28 Morg. 2 Hunt Land in Keeken für 629 Geldr. Gulden 3 Schill. 8 Pf. Erwarb. Der Richter Walram v. Oy bekam für die Besiegelung des Briefes 12 Geldr. Gulden, Diedr. v. Elst 6, Gerh. v.d. Zande 3, Diedrich v. Wilde 1 Guld.; von diesen 10 Gulden waren 3 für den Weinkauf, die übrigen 7 für die gen. Ankäufer; für die Auslagen, die die Kanoniker Wynand v. Oy (noot: Irrig; das ist der 1379 März 8 präsentierte Winand Heimerik. Winand hatte dem Kapitel am 1. August 1398 – nr. 801 – für diesen Landkauf ein Kapital von 60 Gulden vorgestreckt) und Diedr. Haver gehabt, wurden 1 Guld. 5 Schill. 4 Pf. Liquidirt. Noot over de datering: Nach 1393 Jan. 23 (Präsentation des Diderik Haver); 1395 Mai 1 (RgCliv G fol. 58 v u. 53 v) verfügte der Graf wieder über s. Gut zu Mehr q. Derix des wilden van Meer, da war der hier noch lebend erwähnte schon tot. Scholten (1879) Seite 388. F. Gorissen, Stift Monterberg-Kleve, Band I, regestnr. 693.
124. 1394,
Akte waarbij Bely Stevensdochter van Velle opdraagt aan Aelbert van Brakel een stuk land, geheten die Hengmeng, gelegen in de maelscap van Keeken en Bimmen, 1394. 1 charter. Particulier bezit, waarschijnlijk afkomstig uit het archief van het huis Aerdt (zie: Van Toen Naar Nu, jaargang 24, 1994, nr. 1).
125. 1394 November 15.
Johann von Wyler (Wylre) bekundet, dass Graf Adolf von Kleve ihn mit dem Zins von einder Hufe Landes, gelegen im Zyfflicher (Seefliker) Busch, nämlich dreieinhalb Mark Geld und zwei Pfund Wachs jährlich, belehnt hat. Zuvor hatte sein Bruder Jordan von Wyler, Scholaster zu Zyfflich, diesen Zins innegehabt, der nach dessen Tod an Graf Adolf zurückgefallen war. Johann erhält nunmehr das Lehen auf Lebenszeit (tot mynre lyftucht ind nyet vorder). Stirbt er, fällt es wiederum an Graf Adolf oder dessen Erben zurück, und Johanns Erben besitzen keinerlei Rechtsansprüche (gheenrehande recht) mehr darauf. Lässt sich aber Heinrich, Johanns Sohn, binnen Jahr und Tag nach Johanns Tod im Land von Kleve nieder (in dat land van Cleve toe wonen queme ind bleve) und sucht um Belehnung nach, werden Graf Adolf oder seine Erben ihn mit dem genannten Zins belehnen. Siegelankündigung. Gegeven […] 1394 des sonendaiges noest na sunte Martins daighe. A.P.D., KM. U. 814. – Siegel abh., Bild leicht, Umschr. Stark besch. – Rv. (15 Jh.) Brieff Johane van Wylre van synen leenen by Zeeflich. Kleve-Mark Urkunden 1394-1416, H. Preuss, regestnr. 6.
126. 1396 juni 25 (des neesten dages sunte Johansdage Baptisten to midsomer).
Johan van Hoenepel geheiten van der Empel verklaart, dat hij op goed te Lote in de Dufel, dat hij in leen houdt van zijn broeder heer Lutze van Hoenepel en van der Empel, welk goed Wynolt van Eyndorpe indertijd van heer Lutze ontvangen had ten behoeve van Johan Stecke, heer to Beke, geen rechten meer heeft. Oorspr. (Inv. No. 1290), met de licht geschonden zegels van den oorkonder en van de leenmannen Ruelken van den Kolke, Lambert van den Langenhave en Peter ter Schuren. De graven van Limburg Stirum en de geschiedenis hunner bezittingen, tweede stuk, regestenlijst, A.P. van Schilfgaarde, regestnr. 277 (L.H. 29).
127. 1396 juli 12 (in vigilia beate Margariete virginis).
Lutze van Hoenepel en van der Empel, ridder, erkent verkocht te hebben aan Johan Stecke, heer tot Beeck het goed te Loet in de Dufel, dat Wynolt van Indorp van hem in leen bezat ten behoeve van heer Wolter Stecke, heer to Beeck, nl. De hofstede op de Steenhovel, met 24 morgen land en enige andere landerijen. In de akte zelf: “…mit namen die haefstede opten Steenhovel mit vier en twintich morgen lants die gelegen sin inden kirspel van Loet inder Duffel die nu ter tijt bouwet Willem Vospoel en voirt een hoffstede gelegen inden dorpe to Loet dair to behoert die Steenacker mit seven en twintich mergen lants die nu ter tijt bouwet Herman vander Daernte en twe kaetsteden der een onder hevet Henneken van Lent en die ander onder hevet Willem Molle en voirt twe of drie merghen lants onbegrepen en metten werden en aenschaer bij der Wale die tegen die vorscr. Lant liggen en to behoren. Oorspr. (Inv. No. 1290), met de zegels van den oorkonder en de leenmannen Henric van Wytenhorst (geschonden), Henric Botterman en Johan van den Iser. De graven van Limburg Stirum en de geschiedenis hunner bezittingen, tweede stuk, regestenlijst, A.P. van Schilfgaarde, regestnr. 278 (L.H. 30)..
128. 1398 August 1 (ipso die beati Petri ad vincula),
Dechant und Kapitel der Kirche von Cleue (köln. Diöz.) verkaufen ihrem Mitbruder, dem d. Wynandus Heymeric eine Rente von 4 Mark brab. um 60 geldrische Gulden, wofür das Kapitel ein in Keken gel. Erbe von dem Ritter d. Otto de Bylant gekauft hat, zahlbar jährlich Walburgis, und unterwerfen sich für einen möglichen Streitfall dem Offizial zu Köln. Die Rente fällt nach dem Tod des Käufers an das Kapitel zurück, welche dafür Memorien und Feste nach Massgabe besonderer Bestimmungen zu halten verspricht. – Siegler. Kopiar B fol. 8v. R Item litera de .iiij.marcis ad vitam domini Wynandi Heymeric canonici etcetera. F. Gorissen Stift Monterberg-Kleve, regestnr. 801.
129. 1399 Dezember 30 (des neisten dinstdaegh na den heyligen kersdaegh),
Gyrtruydt à Wylden, Tochter des † Evert Wylden, und ihr Sohn Henrich geben mit Zustimmung der nachbenannten Erbpächter in Duyffel dem Ritter Herman van Eyl einen Kamp, genannt Kuynschynshorst, gelegen im Kirchspiel Mehr, und die 18. Hofstätte in Erbpacht für jährlich 1 Hollandschen. Will Hermann diese Güter von der Pachtrente befreien und als Eigentum erwerben, so muss er 10 Hollandsche zahlen. Zeugen: die Brüder Herman und Goedick, Stevens Söhne, Erbpächter in Duyffel. Für die Verpächter siegeln Hyllen van Mer, ihr Verwandter, und Ruytger van den Colck.- Gegeven … 1399 des neisten dinstdaegh na den heyligen kersdaegh.- 1) Abschrift a.d. 16. Jahrh. Anholt Hs. IV S. 113 No 47. 2) Regest a.d. 16 Jahrh. Ebendort S. 122 No 62. Vgl. Urk. 1400 Januar 1. Salm Salm’sches Archives te Anholt, Bestandes Haus Seeland, Inventaris Dr. Zelzner, Regest. nr. 21.